zondag 6 oktober 2019

Een pan soep en een vensterbank


Vandaag en morgen is het precies 75 jaar geleden dat een bommentapijt mijn geboortestad Hengelo verwoestte. Dat Hengelo de prijs voor mooiste stad van Nederland nooit zal winnen is daar voor een belangrijk deel aan te danken: na de oorlog werd de stad herbouwd in jaren ’50-stijl, en nog weer later kwam er een niet al te geslaagd stadsvernieuwingsproject overheen.

Doel van het geallieerde bombardement was het vernietigen van het spoor, omdat Hengelo ook toen al een drukke treinverbinding met Duitsland had. Helpen deed het niet: van de stad was weinig meer over, maar de treinen reden al snel weer gewoon heen en weer. Zeker 112 mensen kwamen om, voor niets. 

Mijn oom, journalist bij de regionale krant, memoreerde in een stuk de betekenis van het bombardement in mijn familie: een bom trof het huis van mijn oma. Als door een wonder ontplofte die niet, en zag mijn bezorgde opa mijn oma uren later uit de rookwolken tevoorschijn komen met een pan soep.

Mijn opa van vaderskant overleefde het bombardement met dank een vensterbank waar hij onder kon kruipen. Meer weet ik daar niet van: hij is al jaren dood en was bij leven weinig spraakzaam over vroeger. 

Terecht merkt mijn oom op hoe dichtbij de geschiedenis soms is: was mijn oma niet met die pan soep tevoorschijn gekomen, dan was zijn stukje nooit geschreven. En tel ik daar mijn opa bij op, die ook níet onder die vensterbank had kunnen zitten, dan was ik er ook niet geweest.

Zo dichtbij is geschiedenis dus soms, schreef mijn oom aan het slot van zijn verhaal. Inderdaad. Soms is de geschiedenis niet groter dan een pan soep en een vensterbank.


donderdag 26 september 2019

Ubi Caritas et Amor


Vorige week deed ik mee aan een speciaal koorconcert in Amsterdam. September vorig jaar leefde ik toe naar wat de reis van mijn leven zou worden, een reis met een projectkoor naar Brazilië. Daar, op de grens van oktober en november, waren we te gast bij een Braziliaans koor dat dit vroege najaar door Nederland toerde. In Amsterdam zongen we weer samen, en ook een derde koor deed mee. Aan hen was het te danken dat ik, in een kerk die gevuld was met het laatste zonlicht, opeens het Ubi Caritas van Maurice Duruflé weer hoorde.

Ubi Caritas et Amor, Deus ibi est, zo luidt de hele zin: waar vriendschap is en liefde, daar is God. De tekst is gebaseerd op de Bijbel, en via het Gregoriaans de basis geworden voor verschillende stukken, liederen en gezangen uit allerlei tijden. Duruflé schreef zijn versie in de jaren ’60. Ik hoorde het stuk voor het eerst zo’n dertien jaar geleden, op een al even zonnige herfstdag als die van het recente concert. 

Locatie was een kerk in Berlijn, vlak voor een orkesttournee naar Rome. Net een paar dagen eerder had huisgenoot N., over wiens betekenis in mijn leven ik hier al eens schreef, mij zijn niet meer verwachte liefde verklaard. Bij het Ubi Caritas van Duruflé, tijdens een uitzwaaiconcert gezongen door het koor waarmee mijn orkest op pad ging, spitste ik mijn oren. Of God iets met N. en mij te maken had kon ik niet zeggen, maar vriendschap en liefde waren er volop. Het zou wel goedkomen, op de één of andere manier.

Het Ubi Caritas kwam een paar jaar geleden op een even rake manier bij me terug via de oudejaarsconference van Herman Finkers. Hij besloot zijn show met een pleidooi voor kwetsbaarheid, zachtheid en schoonheid, in een wereld die daar ook op de grens van 2015 en 2016 best een dosis van kon gebruiken. Finkers’ pleidooi kwam binnen: 2015 was geen makkelijk jaar geweest, alweer niet. Uit die ene regel in het Gregoriaans, gezongen door een hoge vrouwenstem, sprak hoop voor het nieuwe jaar.

In beide bovenstaande gevallen was de hoop die spreekt uit het Ubi Caritas slechts van korte duur: met N. liep het stuk, en ook 2016 was moeilijk. Toch blijven die regels, sinds die middag in Berlijn, voor mij van een ongelofelijke kracht. En raakten ze me in Amsterdam opnieuw. Want of God daar is waar vriendschap is en liefde, weet ik nog altijd niet. Maar daar gebeuren wél goede dingen. Ook als het dagelijks leven om allerlei redenen niet gaat zoals je hoopt. Of als een verre reis, behalve fantastisch, af en toe ook doorbijten is. Ik hoef maar naar dat concert van vorige week, naar de muziek, de lol en het vertrouwen te kijken, om te weten dat het klopt. Meestal dan toch. 





donderdag 15 augustus 2019

Gezien: Diego Maradona. Rebel. Hero. Hustler. God.


Het was in het midden van de jaren ’90 dat ik schijnbaar opeens geïnteresseerd was in voetbal. Voor die tijd vond ik dat bord op schoot op zondagavond maar een saai gebeuren, maar van de ene op de andere dag was dat voorbij. Dat bij mij op school alle meisjes fan waren van de Backstreet Boys en ik dat pertinent niet wilde hielp aardig mee.

De sportverdwazing die begon met mijn bekering tot het voetbal is gelukkig alweer lang geleden omgeslagen in sportinteresse. En meer nog dan van mooie sport en bijzondere uitslagen hou ik tegenwoordig van de verhalen uit de sport. Niet de zoveelste trainer die er in de derde persoon wat op los analyseert. Nee, de verhalen van sporters of teams waar iets mee is dat afwijkt van de -onbewuste- norm dat sporters in alle opzichten perfecte mensen zijn.

Dat was dan ook de reden dat ik de documentaire Diego Maradona. Rebel. Hero. Hustler. God. graag wilde zien toen ik er onlangs over hoorde. Als er nou iemand is met een leven vol rafelranden dan is het Maradona wel. Bovendien wéét ik dat hij een formidabele voetballer was, maar kwam mijn liefde voor de sport te laat om daar nog zelf getuige van te zijn geweest. Er moet toch meer zijn dan die warming up waarbij hij op de klanken van ‘Life is life’ een hele trukendoos opentrekt? 

Nou en of er meer is. Talloze mooie acties, in de documentaire maar zelden in beeld gebracht vanuit dat standaard stadionperspectief waarbij je het hele veld overziet. Regisseur Asif Kapadi heeft ervoor gekozen veelal de beelden van de camera’s direct naast het veld te gebruiken. De acties zien er nog net zo mooi uit, maar de emotie op de gezichten is veel beter te zien.

Maar meer dan het voetbal, zowel in de film als in het echt, is er het leven buiten het veld. In het chaotische Napels van eind jaren ’80 waar, dankzij de combinatie van beeld en muziek, bijna voelbaar wordt hoe Maradona daar nooit een moment rust gehad heeft. Er is de mafia-familie Giuliano. Er zijn vrouwen, en kinderen. En er is cocaïne. Steeds meer. Totdat de drugs het op een dag overneemt van de sport, in alle opzichten.

Van alle gesprekken die in de film dienen als voice-over bij de uren authentiek beeldmateriaal vond ik die met de personal trainer van Maradona het meest indrukwekkend. Hij legt uit wie Diego is, een vriendelijke kerel uit een arme buitenwijk van Buenos Aires. En wie Maradona is, een arrogante klootzak waar hij niets mee kan. En hoe Diego Maradona nodig heeft, om zich staande te kunnen houden.

En dat allemaal, dacht ik na twee uur ademloos kijken, om een spel met een bal. Dat is een bord op schoot meer dan waard. Maar geen verlopen leven.