zondag 27 januari 2019

Gedachten bij Willem Wilmink


Op een moment dat ik al lang had moeten slapen hoorde ik afgelopen week een interview met Elsbeth Etty op Radio 1. Ze vertelde over haar biografie van schrijver Willem Wilmink, de man die zijn mooie teksten voor kinderen misschien wel kon schrijven omdat hij zelf ook nooit helemaal volwassen geworden was. 

Willem Wilmink. Zijn oeuvre is veel te groot om alles te kennen en zelf ken ik ook maar een paar dingen. Zijn gedicht bij de vuurwerkramp van Enschede bijvoorbeeld, en het ontroerende gedicht over Ben Ali Libi, indringend voorgedragen door Joost Prinsen. 

Maar het gedicht waarvoor ik af en toe mijn studieplaats in de Letterenbibliotheek in Groningen verliet, om even naar de kast te lopen waar het verzameld werk van Willem Wilmink stond, is het gedicht ‘Achterlangs’

Achterlangs

De meeste treinen rijden achterlangs het leven.
Je ziet een schuurtje met een fiets ertegenaan.
Een kleine jongen is nog op, hij mag nog even.
Je ziet een keukendeur een eindje openstaan.
Als je maar niet door deze trein werd voortgedreven,
zou je daar zonder meer naar binnen kunnen gaan.
                          
Zodra de schemer was gedaald,
was je niet langer meer verdwaald.

En je ontmoette daar niet eens verbaasde blikken.
Je zou toch komen? Iedereen had het vermoed.
Ze zouden even haast onmerkbaar naar je knikken,
want wie verwacht is wordt maar nauwelijks begroet.
Je zou je zomaar aan hun tafel kunnen schikken
en alle dingen waren plotseling weer goed.
                                             
Zodra de schemer was gedaald,
was je niet langer meer verdwaald.

Je hoefde daar geen druppel alcohol te drinken,
want grenadine zou smaken als cognac.
Je zag het haardvuur achter micaruitjes blinken,
er kwam een merel zitten zingen op het dak.
En die paar mensen die je nooit hebt kunnen missen,
kwamen daar binnen met een lach op hun gezicht.
Je zou je voortaan nooit meer in de weg vergissen,
je deed het boek van alle droefenissen dicht.

Maar ach, de trein is doorgegaan
en kilometers daarvandaan.  

Het gedicht raakt me nog altijd. Misschien omdat ik er zo’n duidelijk beeld bij heb: ik zie mezelf altijd vanuit de trein naar de tuinen en huizen aan de Vondelstraat in Hengelo kijken als ik het lees. En zeker omdat ik er zoveel in herken. In niet langer meer verdwaald zijn, mensen die zomaar weer binnen komen lopen en het boek van alle droefenissen dicht doen. Misschien willen we dat allemaal wel.

Wat Wilmink doet in ‘Achterlangs’ is in herkenbare beelden en eenvoudige zinnen veel meer zeggen dan er staat. Ik denkt dat dat mede komt omdat het Twents zijn moedertaal was, een taal waarin je met weinig woorden heel veel kunt zeggen. Ik had daar nooit zo bij stilgestaan, totdat Herman Finkers afgelopen jaar te gast was bij De Wereld Draait Door om over Willem Wilmink te praten. Daarbij legde hij het accent op diens werk in het Twents en kreeg ‘Achterlangs’ er een concurrent bij toen Finkers achter de vleugel schoof voor zijn vertolking van ‘Plechelmus Basiliek Old'nzel’

Plechelmus Basiliek Oldn’zel 

Dit is t hoes, wus ik as keend,
woar alns in disse stad um dreait.
Noe dreait allenig meer de weend
der nog umhen en weait en weait.

Dit was aleer n hoes van God,
dat vrede in t gemood kon gevn.
Noe is t aait duuster, aait op slot,
t kon ok wa n fabriek west hebn.

Ik heb kortns nog doarboetn stoan
en ik besefn tot mien schrik:
wa'k dach wat nooit kapot kon goan,
is eerder oet de tied as ik.

Weer dat melancholieke gevoel van de dingen die voorbij zijn, ook in mijn leven. In die mooie taal die ik zo goed ken en die me altijd verbind met mijn ‘oale groond’, ook al spreek ik hem zelf nauwelijks.  En waarin voor ‘sterven’ de veel mooiere uitdrukking ‘oet de tied kommen’ wordt gebruikt.

Dat alles passeerde, terwijl de stemmen op de radio steeds verder weg leken te murmelen.


zondag 13 januari 2019

Gelezen: Het einde van de eenzaamheid – Benedict Wells


Met mijn hoofd was ik al in het vliegtuig en verder, toen ik een paar dagen voor mijn vertrek naar Brazilië bij de masseuse was. ‘Neem je wel wat te lezen mee op reis?’, vroeg ze, waarop ik antwoorde dat ik van plan was twee Dwarsliggers mee te nemen, van die mini-boeken. Ze liep haar woonkamer binnen en kwam terug met Het einde van de eenzaamheid van Benedict Wells. ‘Hier, neem deze ook maar mee, prachtig boek. En als er koffie overheen gaat, dan zij dat maar zo.’

Omdat het inpakken van mijn koffer een strijd tegen de 23 kilo was ging Het einde van de eenzaamheid mee in de handbagage: twee Dwarsliggers wegen minder dan een boek van normaal formaat. En hoewel ik de twaalf uur boven de oceaan meer met kletsen en spelletjes doen heb doorgebracht dan met lezen, ben ik toch blij dat dit de boekenverdeling was. Want de grofweg vijftig pagina’s die ik stuksloeg in het vliegtuig trokken me een bijzonder verhaal in. En zorgden ervoor dat ik in de drie weken die volgden, hoe gek de dag er ook uitzag of hoe laat het ook was geworden, óók nog even wilde lezen. 

In Het einde van de eenzaamheid gaat het om Jules Moreau en zijn jeugdliefde Alva. Als de ouders van Jules omkomen bij een verkeersongeval komt hij samen met zijn oudere broer en zus in een internaat terecht. Daar ontmoet hij Alva. De twee worden vrienden en willen samen de wereld in, tot die ene avond kort na het eindexamen alles stukmaakt wat er op dat moment is. Jules worstelt zich alleen een weg door het leven verder, net als zijn oudere broer en zus: de wond die het verlies van hun ouders heeft geslagen is nooit goed genezen. Vele jaren later ontmoeten Jules en Alva elkaar opnieuw en lijkt het alsof het leven waarvan beiden niet meer durfden dromen opeens toch begint. Tot op een dag natuurlijk alles weer helemaal anders wordt.

Wat een contrast eigenlijk, zo’n licht geschreven zwaar verhaal te midden van de vele mooie mensen waarmee ik op reis was, in dat bijzondere Brazilië, waar ik zong en danste en talloze nieuwe indrukken opdeed. En toch paste Het einde van de eenzaamheid eigenlijk prachtig in dat decor. Want zeker het eerste deel van de reis was er ook plaats voor gesprekken over dezelfde zaken van het hart, de mooie en de worstelige, waar het in Het einde van de eenzaamheid over gaat. Daarnaast heb ik gemerkt dat, hoeveel mensen ik ook om me heen heb, ik eerst en vooral met mezelf op reis ben. Of dat nou in het dagelijks leven is of aan de andere kant van de evenaar. En dat dat zowel heel fijn als soms ook best eenzaam kan zijn.

Tegen het einde van het boek betoogt Jules dat iedereen uiteindelijk de architect van zijn eigen leven is, hoeveel shit hij door de omstandigheden ook in zijn tuin gestort krijgt. Ik las het de avond voor mijn terugvlucht naar Nederland en was het niet helemaal met hem eens: in sommige tuinen wordt te vaak en teveel shit uitgestort zonder dat iemand er iets aan kan doen. Tegelijk heb je soms de potloden en passers van de architect tot je beschikking – poepschep en emmer zijn na het voorgaande taalgebruik misschien beter materieel - om er toch zoveel mogelijk je eigen tuin van te maken. De reis die achter me lag, die drie weken durende achtbaan van mensen, plekken en gebeurtenissen, was er een voorbeeld van. Om van het leven in Nederland nog maar te zwijgen.

Tevreden sloeg ik het boek dicht. Wat pasten een prachtig boek en een prachtige reis wonderlijk goed bij elkaar. Nog even lag ik na te denken, tot ik een paar uur later opeens door de wekker werd gestoord. Het was 05.30 ’s morgens in Paraty, tijd om aan de terugreis naar Nederland te beginnen.

Benedicht Wells
Het einde van de eenzaamheid
Uitgeverij Meulenhoff
ISBN 978-90-290-9245-6