zondag 7 augustus 2016

Van een Grote Liefde en een gewoon mens



Opeens zag ik dat hij me tegemoet kwam. Ik zag het aan zijn manier van lopen: licht verend, een hand in de zak, de andere losjes bungelend naast zijn lijf. Hij zag mij ook, en stak aarzelend zijn hand op. Even later omhelsde ik hem, mijn Grote Berlijnse Liefde.

22 was ik, en al bijna een halfjaar als student onderweg in Berlijn. Alle Erasmusliefdes die me in het vooruitzicht waren gesteld had ik gemist: misschien waren ze er gewoon niet, misschien stond ik er niet voor open. Tot ik met mijn orkest voor een repetitieweekend neerstreek bij een meer am Arsch der Welt. ’s Avonds plofte een hoornist naast me neer, gaf me een biertje en praatte honderduit. Even later pakte hij zijn gitaar en kreeg het halve orkest aan het zingen. Wat een leuke jongen, dacht ik, en wat jammer dat ik hem nu pas leer kennen. Zonder dat er ook maar iets gebeurd was nam ik een week later alweer afscheid van hem. Mijn tijd in Berlijn zat erop, N. liet ik met spijt in het hart achter.

Tot hij een paar maanden later reageerde op mijn mailtje. Ik ging opnieuw naar Berlijn en zocht woonruimte. Misschien dat de spaarzame bekenden die ik had overgehouden aan mijn Erasmusavontuur iets wisten. Moet ik het N. wel vragen, dacht ik nog, straks kom ik bij hem in huis terecht. Die gedachte schoof ik meteen als wel erg toevallig terzijde en ik drukte op de verzendknop. Een paar uur later ontving ik zijn foto’s van de kamer die per 1 januari beschikbaar was.

Wat volgde was een halfjaar met de hoogste toppen en diepste dalen die ik tot dat moment had gekend. Het leven ging vanzelf als ik met hem en zijn vrienden onderweg was in de Berliner Szene, als we bier dronken na een orkestrepetitie of een katerige zaterdag rondhingen in de keuken. Tegelijk worstelde ik met de engel als ik me realiseerde wat ik voor N. voelde, hoe groot, onbeheersbaar  en angstaanjagend dat was en dat ik daar absoluut geen uiting aan durfde te geven.

Uiteindelijk was het al herfst, was ik alweer terug verhuisd naar Nederland en slechts op bezoek in Berlijn toen alles wat zich tussen ons had opgebouwd toch nog tot uiting kwam. We zoenden op de roltrap en de Yorckbrücken, en vreeën zijn bed doormidden zo vaak als het maar kon. Na nog een laatste weekend in Hamburg, dat qua seks en emoties precies zo rauw was als die havenstad zelf, was het klaar. N. wilde niet verder. Het verdriet waarmee ik thuiskwam bleef nog maandenlang pikzwart.

En die jongen zag ik dus weer, vorige week vrijdag in Berlijn. Niet voor het eerst: ondanks die bitterzoete episode in de herfst van 2007 is het ons gelukt om de vriendschap te behouden. Per app, mail en soms in het echt kruisen onze paden af en toe. En dat is goed zo.

Toch zag ik vorige week voor het eerst in al die jaren iets nieuws. Namelijk hoe onmenselijk groot N. voor mij geworden was in die maanden in Berlijn. Hoe zwaar zijn oordeel woog, en dat als gevolg daarvan ik nog altijd geen witte gympen draag. Hoezeer alle aandacht niet gewoon leuk en lief was, maar een bevestiging van mijn bestaan. En dus ook hoe hard het erin gehakt heeft dat wij niet samen verder gingen. Dat hij dat niet wilde was niets minder dan een slagersmes in de hand van die innerlijke stem die mij zo vaak vertelt dat ik niet goed genoeg ben, en dat ik het uiteindelijk allemaal alleen moet doen in het leven.

Ik denk dat ik de afgelopen jaren, met een zere rug en zware revalidatie van lichaam en geest, nodig heb gehad om te snappen dat alles wat ik in N. heb gelezen, niet is wat hij heeft bedoeld. Dat hij mij leuk vond ging niet over mijn bestaansrecht. Hij sprak nooit een banvloek over witte gympen uit. En bovenal heeft hij mij niet ontkent in wie ik was, maar is mij juist altijd blijven zien zoals ik ben. Anders hadden we tien jaar later niet samen aan een smakeloze, vegetarische lunch gezeten op een zomerse vrijdagmiddag in 2016.

N. zal altijd mijn Grote Liefde blijven: nog nooit was ik zo verliefd, nog nooit zette een liefde zoveel in beweging en nog nooit was ik in de liefde uiteindelijk zo de weg kwijt. Daar is tot nu toe niemand overheen gekomen en eigenlijk hoop ik dat dat zo blijft. Dan wordt een toekomstige liefde misschien wat ik N. vorige week zag worden: een gewoon mens. Die liefde geeft, en hopelijk een heleboel. Maar die niet verantwoordelijk is voor het antwoord op de vraag of ik mag zijn wie ik ben. Want dat antwoord kan uiteindelijk alleen ik mezelf geven.