woensdag 25 november 2015

Antonín Dvořák – Viool Concert in A mineur, opus 53 (1879 – 1882)



“Wil je alsjeblieft een vioolconcert voor me schrijven? Echt een origineel stuk, vol melodieën en geschreven voor goede violisten? Laat alsjeblieft van je horen!”

Wat een hartstochtelijke vraag ligt daar op een dag op het bureau van Antonín Dvořák, in de winter van 1879. Hij komt van een uitgever, Fritz Simrock. Zijn familie geeft al sinds het einde van de achttiende eeuw belangrijke klassieke werken uit. En daar mag natuurlijk altijd een nieuw commercieel succes bij.

Want Simrock weet heel goed wie hij bedoelt met de ‘goede violisten’ waar hij in zijn brief naar verwijst. Hij doelt op de Hongaar Joseph Joachim, een sterviolist van het formaat Janine Jansen. Hij is de man die het Vioolconcert van Brahms bij de première speelt. Het lijkt Simrock een uitstekend artistiek en commercieel idee als Dvořák en Joseph Joachim met elkaar in contact komen.

Dus dat gebeurt. De heren ontmoeten elkaar in de zomer van 1879 in Berlijn en in het najaar stuurt Dvořák zijn eerste versie van het concert naar Joachim. Of hij alsjeblieft zijn oordeel wil geven en suggesties wil doen voor verbetering. Dat doet Joachim: hij stuurt Dvořák een imposante lijst passages die volgens hem helemaal anders moeten. 

Dvořák gaat ermee aan de slag en in het voorjaar van 1880 is zijn tweede versie klaar. Aan Simrock schrijft hij daarover: “Ik heb het hele concert herzien, er is niet één maat die ik hetzelfde heb gelaten.” Vol goede moed verstuurt Dvořák  het concert opnieuw naar Joseph Joachim, benieuwd naar zijn reactie. 

Die reactie laat twee jaar op zich wachten, tot de zomer van 1882. En echt complimenteus is-ie niet. Want Joachim mist een aantal cadensen, waarin hij kan laten zien wat hij allemaal kan met zijn viool. Maar ja, wat wil je ook eigenlijk, schrijft Joachim in zijn vileine commentaar. Want je kunt aan het stuk natuurlijk wel merken dat Dvořák zelf ook viool speelt. Maar het is duidelijk ook alweer een tijdje geleden dat-ie dat voor het laatst heeft gedaan. Auw.

Uiteindelijk is het de Tsjechische violist František Ondříček, een jeugdvriend van Dvořák, die het  Vioolconcert speelt tijdens de première op 14 oktober 1882 in Praag. Nooit is precies duidelijk geworden waarom Joachim daar niet stond, en het stuk zijn hele verdere carrière zelfs nooit heeft gespeeld. Er wordt wel gesuggereerd dat hij het stuk te vrij vond en daarom uiteindelijk voor de eer bedankte. Maar misschien was het ook Dvořák  zelf wel, die er na die moeizame samenwerking en die zure commentaren gewoon geen zin meer in had. Wie weet.



Het vioolconcert van Dvorak, uitgevoerd door Arabella Steinbacher, begeleid door het Braziliaans symfonieorkest 


Deze tekst verscheen eerder in het programmaboekje van Kamerorkest Pulcinella uit Utrecht

zondag 15 november 2015

Een zaterdag in november



Met een slaperig hoofd keek ik naar mijn telefoon, zaterdagmorgen om half vijf. Ik had net de wifi ingeschakeld en hij piepte. Een berichtje van vriendin K.: ‘’Thèsje, wat een nacht in dat mooie Parijs…” Wat voor nacht? De app van mijn werkgever vertelde me wat voor nacht het in Parijs was geweest. Geschrokken stapte ik uit bed. Huilend stond ik onder de douche.

Eenmaal op de fiets begonnen de raderen te draaien. Als ik zo op de redactie was, moest ik eerst die bellen, en daarna die. Zou het wel gaan lukken om mijn mediaoverzicht tegen acht uur klaar te hebben? En welke vervolgverhalen zouden we vandaag al kunnen maken? Dat gemaal ging zo een tijdje door, tot een windvlaag me naar de werkelijkheid trok. Het was iets na vijven in de ochtend. Utrecht sliep. Mijn werk gaat ook alleen maar over dode mensen, dacht ik. En daar was huilbui nummer twee.

Nou zitten de tranen tegenwoordig standaard hoog bij mij. Als gevolg van de pijn in mijn bekken slaap ik al maanden slecht. Alle gedroomde oplossingen bleken tijdelijk. En dan beland je vanzelf in een modus waarin je op zeker moment huilt om alles. Om de tomaten die je niet kunt vinden in de supermarkt. Om die kutmatras. En om de toestand in de wereld. 

Maar deze toestand was wel een andere dan een heleboel daarvoor. Zoveel jonge mensen dood om niks. In die prachtige stad aan de Seine. Waar ik al eens een jeugdherberg op stelten zette. Waar ik kilometers lange wandelingen maakte met vriendin L. En waar twee jaar terug de Roparun begon. Het is zo dichtbij. Het is zo zinloos. En het houdt maar niet op. 

En zoals deze toestand anders was, zo ben ik dat ook. Want van anderhalf jaar pijn ben ik in één opzicht een beter mens geworden: mijn muur brokkelt af. De muur die ik als puber om me heen bouwde om de problemen thuis op afstand te houden. De muur van waarachter ik jarenlang kon leven in de vijfde versnelling, zonder er ooit iets van te voelen. De muur waarvan iemand die onder mijn huid zit ooit zei: “Altijd als ik probeer om dichterbij te komen, gooi jij alle luiken dicht.”

Die luiken staan tegenwoordig dus op een kiertje. Met als gevolg dat mijn werk, het nieuws en al die dode mensen niet meer alleen feiten en getallen zijn. Natuurlijk verliep de werkdag zoals zovele onder zulke omstandigheden. Heerlijk stoempen om goede radio te maken, met een vloek en een lach. Met een kalm hoofd om weloverwogen beslissingen te nemen en adrenaline om me gaande te houden. Maar door het verhaal dat we vertellen word ik tegenwoordig ook geraakt. En door alle vloeken, grappen en tranen heen voelt dat, naast een tikkeltje onhandig, vooral heel goed.

Ik wens het niemand toe, pijn die behalve in je lijf ook in je hoofd gaat zitten. Maar ons allen wens ik een afgebrokkelde muur toe, en open luikjes. Of we nou in Parijs wonen, in Molenbeek, in een brandhaard van oorlog en geweld of gewoon in Utrecht. Daar hef ik mijn glas op. À votre santé.