maandag 2 december 2013

Gelezen: Post voor mevrouw Bromley



John Patterson woont met zijn vader in een arme wijk van Londen als in augustus 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbreekt. Zijn jeugdvriend Martin Bromley probeert hem over te halen om met hem in dienst te gaan, maar het enige dat John wil is lezen en studeren. Terwijl Martin naar het front vertrekt blijft John achter in Londen, maar dat blijkt niet eenvoudig: ook daar is de oorlog, en steeds meer mensen vragen hem waarom hij niet met zijn leeftijdsgenoten meevecht aan de Somme. De brieven die zij naar huis sturen worden door zijn vader, die postbode is, bezorgd. Net als die nog grotere stapel formulieren waarin hun dood wordt medegedeeld. Het zijn die brieven en die formulieren, in het bijzonder die voor de moeder van zijn vriend Martin, waar John zich op zeker moment op geheel eigen wijze over ontfermt. 

De Eerste Wereldoorlog leerde ik pas kennen als tiener op vakantie met mijn ouders in Vlaanderen. We stonden in Ieper, dat als herbouwdemiddeleeuwse stad met zijn Menenpoort één groot monument tegen de zinloze verwoesting van die oorlog is. Nog weet ik dat ik het niet kon geloven toen mijn vader vertelde dat er op de akkers in de Westhoek nog ieder jaar granaten, geweren en menselijke resten worden opgegraven tijdens het ploegen.

Onbekend maakt onbemind. Ten onrechte denk ik, want wie het verhaal van de Eerste Wereldoorlog niet kent, snapt ook niet waar de Tweede vandaan kwam. Bovendien werd die zinloze strijd zo dichtbij huis uitgevochten dat ze in Nederland het gerommel van het front konden horen als de wind de goede kant op stond. 

In deze roman van Stefan Brijs komt die oorlog heel dichtbij. Op sommige pagina’s kan je het front bijna ruiken. En de angst van de Londenaren tijdens een bombardement is haast voelbaar. Het boek werpt bovendien de vraag op of in liefde en oorlog inderdaad alles geoorloofd is. Wat John met de post doet kan niet. Maar is niet hij ook een slachtoffer van de situatie? Zijn uiteindelijk niet alle hoofdrolspelers dat, linksom of rechtsom?

Sommige boeken lezen als een boterham, en dit is er één van. Als geschiedenisboek, maar bovenal als een prachtige roman. Een 8,5.

Stefan Brijs
Post voor mevrouw Bromley
506 pagina’s. Uitgeverij Atlas. ISBN 978 90 450 1984 0



zondag 17 november 2013

Is dit nou later?



Ik knipperde wat met mijn ogen, toen ik de wekker hoorde. Een paar seconden was er dat prettige gevoel dat je niet weet welke dag het is en waarom die wekker eigenlijk gaat. Tot ik er alsnog door overvallen werd. Ik keek wat om me heen. Voelde hoe ik me voelde. Op de radio klonk het nieuws. Er was helemaal niets veranderd ten opzichte van de dag daarvoor. Toch was het zaterdag 9 november en was ik 30 jaar.

Een dag waarvan ik de afgelopen jaren heb gehoopt dat hij van de kalender zou verdwijnen, en ik voor altijd 29 zou blijven. Al toen ik 20 werd keek ik met mijn immer optimistische blik de toekomst in: dan word ik over tien jaar dus 30. Toen een even oude neef me een paar jaar geleden per sms bedankte voor de felicitaties voor zijn 26e verjaardag, schreef hij: ‘Die 30 komt nu toch wel erg dichtbij hè?’ En toen ik onlangs door twee pubermeisjes met ‘u’ werd aangesproken op het Mediapark, was de maat vol. Ik werd dertig en dat vond ik niet leuk.

Tuurlijk, dat gezeur over mijn leeftijd is een absoluut ‘first world problem’. Helaas zijn er genoeg mensen die deze leeftijd helemaal niet bereiken. Of die weten dat de reis, op dit punt gekomen, niet veel verder meer zal gaan. Wie zich nu op de Filipijnen beklaagt over zijn ik-ben-30-Weltschmerz, krijgt hopelijk het vriendelijke doch dringende verzoek om eens een handje mee te helpen met puinruimen. En snel een beetje. Maar toch, het ís er wel, dat knagende gevoel. En niet alleen bij mij.

‘Het dertigersdillemma’ heet een zeer succesvol boek dat ik niet gelezen heb, maar waarvan de strekking is dat dertigers door het leven dolen, tobbend over zoveel fundamentele keuzes die nu eindelijk eens moeten worden gemaakt. En ik hoef maar om me heen te kijken en ik haal ze er zo uit. Want zij twijfelt over haar relatie. En hij over de zijne. Weer ergens anders gaat de discussie over wel of geen kinderen, of over de ideale baan. Is dit nou later, is de vraag die in zo’n stripwolkje boven heel veel hoofden hangt.

En mij gaat het niet veel anders. Al tijden word ik achterna gezeten door de 15-jarige versie van mezelf, die eind jaren ’90 zo goed wist hoe de wereld er later uit zou zien. Dan was je getrouwd, had je kinderen, woonde je ergens in het oosten van het land. Ik ben blij dat het anders gelopen is. En dat ik op mijn afgetrapte sneakers door Utrecht race op een fiets met een slag in het wiel. Maar dat neemt niet weg dat die wijsneuzige puber af toe zó hard in mijn oor schreeuwt dat het pijn doet. Ze schreeuwt dat ik heb gefaald, zonder vriend, met geen enkel zicht op kinderen. Dat ik niet verder kom dan een soort eindeloos studentenleven, dat wordt getekend door grote onregelmatigheid, oeverloos gepieker en wazige projecten met dito kerels. Wanneer ik eigenlijk dacht eens een keer volwassen te worden, vraagt ze misprijzend.

Wat is het, dat 30 met sommige mensen doet? Dat het die grote vragen naar boven trekt? Of de ene na de andere vluchtauto langs stuurt, weg van hier en van die grote, roze olifant? Dat ga ik het komende jaar denk ik gewoon maar eens vragen. Misschien wel aan jou. Vrouwen van 30 pakken het aan. Volwassen worden kan altijd nog.

donderdag 24 oktober 2013

Gelezen: Denn du trägst meinen Namen



In de jaren ’60 bezoekt journalist Norbert Lebert de kinderen van hooggeplaatste nazi’s als Rudolf Hess, Herman Goering en Heinrich Himmler. Eind jaren ’90 doet zoon Stephan Lebert, ook journalist, dat nog een keer. Beiden willen weten hoe dat nou is, kind zijn van een besmette vader als Hermann Göring of Heinrich Himmler. En hoe dat de rest van je leven beïnvloedt. ‘Want jij draagt mijn naam’, heeft één van deze nazi’s ooit zijn kind geschreven. Precies. En dat is niet niks, blijkt uit deze bundeling reportages en interviews. 

Het klinkt wat oneerbiedig, maar het is het eerste wat bij me opkwam bij het lezen over al die complexe levens: allemaal hebben ze een tik van de molen gehad. En dat kan ook niet anders. Velen hebben de eerste jaren na de oorlog met hun moeder in een gevangenis of een kamp doorgebracht. Vanaf de pubertijd volgt de worsteling met wie vader geweest is. Is het voorstelbaar, dat de man die zo fijn voorlas kennelijk zonder scrupules zijn handtekening zette onder bevelen die honderdduizenden mensen de dood in joegen? De uitkomst van die worsteling is voor alle nazi-kinderen anders. Sommigen, zoals de zoon van Rudolf Hess, zijn altijd in vader en zijn ideologie blijven geloven. Anderen, zoals Martin Bormann junior, zijn zich gaan inzetten voor allerlei internationale verzoeningsprojecten. 

De afwisseling tussen de reportages uit de jaren ’60 en de interviews uit de jaren ’90 vind ik een interessante. Het laat zien hoe Duitse journalisten in de jaren ’60 te werk gingen – toch vrij beleefd en afstandelijk – en hoe ze dat dertig jaar later doen – als het moet heel direct. Bovendien zorgt het voor prettige leeslengtes: nog even deze reportage uit lezen, en dan ga ik slapen. Wat opvalt in de toon die beide Leberts kiezen, de jongere misschien meer dan de oudere, is het Duitse schuldbesef. Waarschijnlijk moet je Duitser zijn om echt goed te kunnen begrijpen waarom uiteindelijk tot op de dag van vandaag, heel veel zaken in het perspectief van de Tweede Wereldoorlog worden geplaatst.

Eindoordeel: een 8. Zeer informatief boek, over mensen als Edda Göring, Gudrun Himmler, Niklas Frank en Klaus von Schirach. Journalistiek en goed leesbaar geschreven. Geeft meer informatie over hoe in Duitsland met het oorlogsverleden wordt omgegaan. Of niet.

Norbert & Stephan Lebert
Denn du trägst meinen Namen. Das schwere Erbe der prominenten Nazi-Kinder.
215 pagina’s. Uitgeverij Goldmann. ISBN 3-442-15188-0


In 2001 in het Nederlands verschenen als
Want jij draagt mijn naam. In de schaduw van een nazivader.
Uitgeverij Anthos. ISBN 9041405895





zondag 1 september 2013

Met de muziek mee



‘Ulysses heeft nog plek voor een paar violen. Please RT’. Zoiets zal er gestaan hebben, toen ik op een willekeurige morgen, juli 2011, mijn Twitter-timeline checkte. Iemand van wie ik ook niet meer weet wie het geweest is had dit berichtje doorgestuurd. Zonder mijn gebruikelijke aarzeling bij alles waar een besluit over genomen moet worden, reageerde ik direct. Met de muziek mee…het bleek één van mijn beste beslissingen ooit. 

Ulysses kende ik op dat moment alleen uit de verhalen. Iets met muziek op straat. Iets met mensen die ik vooral vaag kende. Iets ver weg, letterlijk en figuurlijk. Want het orkest speelde in het buitenland. En was, zo werd er altijd bij verteld, zó populair dat een gewone sterveling er zijn leven lang niet in zou slagen om erin te komen. Nou ja, dan niet.

Tot die ochtend in juli. Een paar dagen daarvoor had ik mijn oorspronkelijke vakantieplan gecanceld: drie weken vrijwilligerswerk in Spanje bleken op het laatste moment toch geen goed idee. En nog wat besluiteloos over hoe nu verder, zeilde opeens die tweet voorbij. Of ik in hun plaatje paste, reageerde ik. Zeer zeker, was het antwoord. Honderdveertig tekens en drie muisklikken verder had ik een nieuw vakantiedoel.

Die week in Portugal werd één van mijn allermooiste vakanties. Eindelijk scheen de zon. Nederland was fijn ver weg. Er waren oude en nieuwe bekenden. Flauwe grappen. Goede gesprekken. Ogen om in te verdrinken. En dat allemaal dankzij de muziek, die opklom langs de huizen van Coimbra en Lissabon

Zodat het niet bij Portugal alleen gebleven is. Ook in de Provence ben ik met Ulysses geweest, en onlangs in Toscane. Het orkest heeft mij geleerd wat Odysseus – Ulysses – en zijn Sirenen lang geleden al wisten: dat muziek ongekende kracht heeft, dat het je beweegt. Een kleine 25 jaar viool spelen waren daarvoor kennelijk nog niet voldoende. 

Misschien omdat ik pas op straat heb geleerd wat interactie met het publiek is. Geen jasjes en dasjes in een volle kerk, die met een kritisch oor gepast genieten van de werken van Tsjaikovsky of Sjostakovich. Maar toevallige passanten die opeens stuiten op een orkest. De verwondering en soms zelfs ontroering in hun ogen zeggen mij meer dan die goedgevulde cellokist. 

Maar ook de interactie met elkaar is anders. Gewoon, midden tijdens het concert, joelen en klappen om die mooie hobo-solo. En af en toe om je heen kijken en zien dat hij speelt met een grote grijns op zijn gezicht, en zij met pretlichtjes in haar ogen.

En door dat alles blijk ik zelf ook veel meer te kunnen dan ik ooit had gedacht. Opgaan in de muziek bijvoorbeeld, en spelen met meer dan alleen de juiste vingerzettingen. Onder de blote hemel dansen op de pleinen van Florence en Siena. Me even nergens zorgen over maken. En met al die grijnzen en pretlichtjes om me heen ben ik vast niet de enige die op straat, met mijn viool in de hand, komt op plekken die thuis voor mij verborgen blijven.

Toscane heet inmiddels weer Utrecht. Maar toen ik zaterdagavond om me heen keek, tijdens de eerste van de komende 360 reünies, zag ik dat niemand die ervaring alweer vergeten is. De verhalen gaan verder en het gevoel gloeit zichtbaar na. Zo duwt de muziek ons voort. Tot we, in de zomer van 2014, opnieuw met de muziek meegaan.  

woensdag 24 juli 2013

Ruiken aan de Tour



Parijs is nog ver, is één van die door Mart Smeets veelgebruikte clichés over de Tour de France. En als ’s werelds mooiste wielerwedstrijd begint lijkt dat ook altijd zo. Het is alsof er altijd al gefietst werd, tussen de bergen en de zonnebloemen, en alsof dat altijd zo blijft. Totdat het dan opeens weer zondag is, de winnaars een sigaar roken op de fiets, Marcel Kittel wint op de Champs-Elysees en Chris Froome voor het laatst in het geel wordt gehesen. Dan is Parijs gehaald, en de Tour de France voorbij. 

De editie van dit jaar zal ik niet snel vergeten. Ik heb maar matig verstand van de wielersport, maar de Tour en ik zijn dikke vrienden. Een uit nood geboren vriendschap: ik moest íets toen mijn ouders in een zomervakantie besloten te gaan scheiden en er niemand was om met dat nieuws bij uit te huilen. Dan maar bij Jan Ullrich en Marco Pantani. Ik kon me opeens best voorstellen dat sommige bergen nauwelijks te beklimmen zijn. 

Die zomer ligt gelukkig vijftien jaar achter mij, maar de fascinatie voor de Tour is altijd gebleven. Dopingperikelen hebben daar ook niets aan afgedaan: of nou met of zonder bloedtransfusies, die bergen blijven onmetelijk hoog, het tactische spel slim en doortrapt tegelijk. Er lag dan opeens ook een mooie kans op mijn bureau, toen de vraag kwam of ik een serie reportages over de Tour wilde voorbereiden. Alle vragen die horen bij de afgelopen editie kwamen voorbij. Wie is Bauke Mollema? Wat zijn de Nederlandsekansen op de Alpe d’Huez? En: hoe schoon is de Tour?

Iedereen die ik sprak was het erover eens: dat antwoord is niet te geven. Tot er iemand gepakt wordt op dopinggebruik weet je het niet, en daarna eigenlijk ook niet. Geen dopinggevallen is geen garantie op een schone Tour. En één dopinggeval betekent nog niet dat het hele peloton aan het infuus gelegen heeft. Met de maatregel dat bloed- en urinemonsters nog tot acht jaar na de uitslag van een bepaalde sportwedstrijd gecontroleerd kunnen worden, staat de winnaar van deze Tour eigenlijk pas in 2021 vast.

Praten over wielrennen, met vrienden, collega’s en deskundigen, lijkt op praten over religie: telkens komt weer die geloofsvraag om de hoek kijken. Het geloof in een schone sport en in de toekomst van het wielrennen, bepaalt in hoge mate wat iemand vindt en hoe hij naar de Tour kijkt. Een opvallende parallel met praten over de katholieke kerk.  Het geloof in iets hogers, in de toekomst van de kerk of iemands ervaringen in het verleden, positief of negatief, zijn bepalend voor de plek die hij inneemt in de discussie. Zou het toeval zijn, dat wielrennen zo’n roomse sport is?

Een interessante verkenning van de wielerwereld dus, de afgelopen weken. Die, in samenwerking met al die collega’s en deskundigen, een waaier aan verhalen heeft opgeleverd waar ik met grote tevredenheid op terugkijk. Even mocht ik ruiken aan de Tour. Aan de lucht van de bergen, de smeerolie en van de vele onbeantwoorde vragen die de wielersport met zich meedraagt. Ook in dat opzicht doet het geloof weinig voor wielrennen onder.

Met een wielerverslaggeving die op zoek is naar nieuwe vormen biedt dat wellicht perspectief voor de toekomst. Was er al eens een journalist, gewapend met Romeins Missaal en rozenkrans, onderweg in het peloton? Bij deze bied ik me aan. Parijs zal nog wel heel ver zijn, maar Mart mag altijd bellen.

zondag 16 juni 2013

Eindexamen



Nieuws is in de eerste plaats actueel, maar voor mij soms ook een reis terug in de tijd. Al die verhalen over de eindexamens bijvoorbeeld. De afgelopen week vond ik mezelf in gedachten meermaals terug in een gymzaal in Hengelo. Er groeide een plant uit de muur. En ik zat schuin achter de Lange Jongen.

Van mijn eindexamenjaar, 11 jaar geleden inmiddels, weet ik bijna alles nog. Dat komt door de grote gebeurtenissen in dat jaar: twee vliegtuigen boorden zich in het World Trade Center in New York, en ruim een halfjaar later werd Pim Fortuyn vermoord. De wereld leek op drift. En mijn eigen kleine wereld was dat ook. Ik bleef maar twijfelen over wat ik moest gaan studeren, en waar. Voorzichtig kwam ik uit de ongemakkelijke maar tegelijk veilige schulp waar ik al jaren in zat, die van het meisje dat nooit om een grap verlegen zat, maar ondertussen dodelijk onzeker was over haar uiterlijk. En voor het eerst werd ik echt verliefd. Op de Lange Jongen.

Die, voordat dat gebeurde, al ruim twee jaar bij me in de klas zat zonder me ooit te zijn opgevallen. Maar in 6VWO werd opeens alles anders. In het licht van het naderende, definitieve afscheid leek de examengroep met de dag hechter te worden. En anarchistischer. Tegen de al maar langere lijst spijbelaars viel door de school niet meer op te straffen. Met een groep eigenwijze feestneuzen die toch nergens naar luisterden had dat ook helemaal geen zin. Het was in dat decor van feestjes, voetbal en dwars door alle lessen heen kletsen dat ik als een blok viel voor de niet aanwezige charmes van de Lange Jongen.

Want die, moet je achteraf vaststellen, was niets meer dan zichzelf: nuchter, op de achtergrond, met hier en daar een gevatte opmerking. Dat-ie mij heel aardig vond was zonneklaar. Voor de rest was ik aangewezen op het hiërogliefen lezen dat de liefde ook nu nog zo vaak is: dat-ie daarnet eerst zijn rechter wenkbrauw optrok en toen zijn linker, zou-ie daar nou wat mee bedoeld hebben? Tijdens ons laatste grote feest voor het examen, ergens in een weiland bij Beckum, bleek van niet. De nachtelijke fietstocht terug naar huis vergleed in een waas van tranen.

En toen moest het examen nog komen. Kennelijk heb ik daar de methode ontwikkeld die mij ook nu nog vertrouwd is als ik iets of iemand zo snel mogelijk wil vergeten: heel hard werken. Maar alle ingestampte onregelmatige Latijnse werkwoorden en economische formules ten spijt, tegen één ding hielp dat niet. Want dankzij de verplichte opstelling van de tafeltjes in de gymzaal zat ik aan het derde of vierde tafeltje van voren. Met rechts voor mij de Lange Jongen.

Toch heeft dat mijn examenresultaten niet beïnvloed, of het zou zelfs ten goede moeten zijn. Regelmatig zat ik daar, moedeloos naar rechts starend en tegelijkertijd kennelijk toch in staat om mijn hoofd bij het examen geschiedenis te houden. Ik slaagde met goede cijfers. En met mijn vertrek naar Groningen verdween de Lange Jongen uit mijn leven. Sinds ik mijn diploma kreeg heb ik hem nauwelijks nog gezien. Sommige problemen lossen zich vanzelf weer op.

En komen pas terug dankzij het nieuws, nu als een bijna nostalgische herinnering. Zelfs als het gaat om die rare gevoelsmix van euforie, spanning en hartenpijn. Misschien omdat het bij nader inzien allemaal zo existentieel niet was. Of omdat er later nog wel zwaardere examens zouden komen, ook als het gaat om lange jongens.

Met de vandaag nog weer groter geworden examenfraude heeft dat allemaal niets te maken. Die is vooral heel dom van de daders, en exteem vervelend voor de slachtoffers ervan. 't Laat wel zien dat nieuws soms tegelijk heel groot en ook heel klein is. En over nu gaat, en over toen. Nog een van de mooie kanten van mijn vak.