donderdag 24 oktober 2013

Gelezen: Denn du trägst meinen Namen



In de jaren ’60 bezoekt journalist Norbert Lebert de kinderen van hooggeplaatste nazi’s als Rudolf Hess, Herman Goering en Heinrich Himmler. Eind jaren ’90 doet zoon Stephan Lebert, ook journalist, dat nog een keer. Beiden willen weten hoe dat nou is, kind zijn van een besmette vader als Hermann Göring of Heinrich Himmler. En hoe dat de rest van je leven beïnvloedt. ‘Want jij draagt mijn naam’, heeft één van deze nazi’s ooit zijn kind geschreven. Precies. En dat is niet niks, blijkt uit deze bundeling reportages en interviews. 

Het klinkt wat oneerbiedig, maar het is het eerste wat bij me opkwam bij het lezen over al die complexe levens: allemaal hebben ze een tik van de molen gehad. En dat kan ook niet anders. Velen hebben de eerste jaren na de oorlog met hun moeder in een gevangenis of een kamp doorgebracht. Vanaf de pubertijd volgt de worsteling met wie vader geweest is. Is het voorstelbaar, dat de man die zo fijn voorlas kennelijk zonder scrupules zijn handtekening zette onder bevelen die honderdduizenden mensen de dood in joegen? De uitkomst van die worsteling is voor alle nazi-kinderen anders. Sommigen, zoals de zoon van Rudolf Hess, zijn altijd in vader en zijn ideologie blijven geloven. Anderen, zoals Martin Bormann junior, zijn zich gaan inzetten voor allerlei internationale verzoeningsprojecten. 

De afwisseling tussen de reportages uit de jaren ’60 en de interviews uit de jaren ’90 vind ik een interessante. Het laat zien hoe Duitse journalisten in de jaren ’60 te werk gingen – toch vrij beleefd en afstandelijk – en hoe ze dat dertig jaar later doen – als het moet heel direct. Bovendien zorgt het voor prettige leeslengtes: nog even deze reportage uit lezen, en dan ga ik slapen. Wat opvalt in de toon die beide Leberts kiezen, de jongere misschien meer dan de oudere, is het Duitse schuldbesef. Waarschijnlijk moet je Duitser zijn om echt goed te kunnen begrijpen waarom uiteindelijk tot op de dag van vandaag, heel veel zaken in het perspectief van de Tweede Wereldoorlog worden geplaatst.

Eindoordeel: een 8. Zeer informatief boek, over mensen als Edda Göring, Gudrun Himmler, Niklas Frank en Klaus von Schirach. Journalistiek en goed leesbaar geschreven. Geeft meer informatie over hoe in Duitsland met het oorlogsverleden wordt omgegaan. Of niet.

Norbert & Stephan Lebert
Denn du trägst meinen Namen. Das schwere Erbe der prominenten Nazi-Kinder.
215 pagina’s. Uitgeverij Goldmann. ISBN 3-442-15188-0


In 2001 in het Nederlands verschenen als
Want jij draagt mijn naam. In de schaduw van een nazivader.
Uitgeverij Anthos. ISBN 9041405895





zondag 1 september 2013

Met de muziek mee



‘Ulysses heeft nog plek voor een paar violen. Please RT’. Zoiets zal er gestaan hebben, toen ik op een willekeurige morgen, juli 2011, mijn Twitter-timeline checkte. Iemand van wie ik ook niet meer weet wie het geweest is had dit berichtje doorgestuurd. Zonder mijn gebruikelijke aarzeling bij alles waar een besluit over genomen moet worden, reageerde ik direct. Met de muziek mee…het bleek één van mijn beste beslissingen ooit. 

Ulysses kende ik op dat moment alleen uit de verhalen. Iets met muziek op straat. Iets met mensen die ik vooral vaag kende. Iets ver weg, letterlijk en figuurlijk. Want het orkest speelde in het buitenland. En was, zo werd er altijd bij verteld, zó populair dat een gewone sterveling er zijn leven lang niet in zou slagen om erin te komen. Nou ja, dan niet.

Tot die ochtend in juli. Een paar dagen daarvoor had ik mijn oorspronkelijke vakantieplan gecanceld: drie weken vrijwilligerswerk in Spanje bleken op het laatste moment toch geen goed idee. En nog wat besluiteloos over hoe nu verder, zeilde opeens die tweet voorbij. Of ik in hun plaatje paste, reageerde ik. Zeer zeker, was het antwoord. Honderdveertig tekens en drie muisklikken verder had ik een nieuw vakantiedoel.

Die week in Portugal werd één van mijn allermooiste vakanties. Eindelijk scheen de zon. Nederland was fijn ver weg. Er waren oude en nieuwe bekenden. Flauwe grappen. Goede gesprekken. Ogen om in te verdrinken. En dat allemaal dankzij de muziek, die opklom langs de huizen van Coimbra en Lissabon

Zodat het niet bij Portugal alleen gebleven is. Ook in de Provence ben ik met Ulysses geweest, en onlangs in Toscane. Het orkest heeft mij geleerd wat Odysseus – Ulysses – en zijn Sirenen lang geleden al wisten: dat muziek ongekende kracht heeft, dat het je beweegt. Een kleine 25 jaar viool spelen waren daarvoor kennelijk nog niet voldoende. 

Misschien omdat ik pas op straat heb geleerd wat interactie met het publiek is. Geen jasjes en dasjes in een volle kerk, die met een kritisch oor gepast genieten van de werken van Tsjaikovsky of Sjostakovich. Maar toevallige passanten die opeens stuiten op een orkest. De verwondering en soms zelfs ontroering in hun ogen zeggen mij meer dan die goedgevulde cellokist. 

Maar ook de interactie met elkaar is anders. Gewoon, midden tijdens het concert, joelen en klappen om die mooie hobo-solo. En af en toe om je heen kijken en zien dat hij speelt met een grote grijns op zijn gezicht, en zij met pretlichtjes in haar ogen.

En door dat alles blijk ik zelf ook veel meer te kunnen dan ik ooit had gedacht. Opgaan in de muziek bijvoorbeeld, en spelen met meer dan alleen de juiste vingerzettingen. Onder de blote hemel dansen op de pleinen van Florence en Siena. Me even nergens zorgen over maken. En met al die grijnzen en pretlichtjes om me heen ben ik vast niet de enige die op straat, met mijn viool in de hand, komt op plekken die thuis voor mij verborgen blijven.

Toscane heet inmiddels weer Utrecht. Maar toen ik zaterdagavond om me heen keek, tijdens de eerste van de komende 360 reünies, zag ik dat niemand die ervaring alweer vergeten is. De verhalen gaan verder en het gevoel gloeit zichtbaar na. Zo duwt de muziek ons voort. Tot we, in de zomer van 2014, opnieuw met de muziek meegaan.  

woensdag 24 juli 2013

Ruiken aan de Tour



Parijs is nog ver, is één van die door Mart Smeets veelgebruikte clichés over de Tour de France. En als ’s werelds mooiste wielerwedstrijd begint lijkt dat ook altijd zo. Het is alsof er altijd al gefietst werd, tussen de bergen en de zonnebloemen, en alsof dat altijd zo blijft. Totdat het dan opeens weer zondag is, de winnaars een sigaar roken op de fiets, Marcel Kittel wint op de Champs-Elysees en Chris Froome voor het laatst in het geel wordt gehesen. Dan is Parijs gehaald, en de Tour de France voorbij. 

De editie van dit jaar zal ik niet snel vergeten. Ik heb maar matig verstand van de wielersport, maar de Tour en ik zijn dikke vrienden. Een uit nood geboren vriendschap: ik moest íets toen mijn ouders in een zomervakantie besloten te gaan scheiden en er niemand was om met dat nieuws bij uit te huilen. Dan maar bij Jan Ullrich en Marco Pantani. Ik kon me opeens best voorstellen dat sommige bergen nauwelijks te beklimmen zijn. 

Die zomer ligt gelukkig vijftien jaar achter mij, maar de fascinatie voor de Tour is altijd gebleven. Dopingperikelen hebben daar ook niets aan afgedaan: of nou met of zonder bloedtransfusies, die bergen blijven onmetelijk hoog, het tactische spel slim en doortrapt tegelijk. Er lag dan opeens ook een mooie kans op mijn bureau, toen de vraag kwam of ik een serie reportages over de Tour wilde voorbereiden. Alle vragen die horen bij de afgelopen editie kwamen voorbij. Wie is Bauke Mollema? Wat zijn de Nederlandsekansen op de Alpe d’Huez? En: hoe schoon is de Tour?

Iedereen die ik sprak was het erover eens: dat antwoord is niet te geven. Tot er iemand gepakt wordt op dopinggebruik weet je het niet, en daarna eigenlijk ook niet. Geen dopinggevallen is geen garantie op een schone Tour. En één dopinggeval betekent nog niet dat het hele peloton aan het infuus gelegen heeft. Met de maatregel dat bloed- en urinemonsters nog tot acht jaar na de uitslag van een bepaalde sportwedstrijd gecontroleerd kunnen worden, staat de winnaar van deze Tour eigenlijk pas in 2021 vast.

Praten over wielrennen, met vrienden, collega’s en deskundigen, lijkt op praten over religie: telkens komt weer die geloofsvraag om de hoek kijken. Het geloof in een schone sport en in de toekomst van het wielrennen, bepaalt in hoge mate wat iemand vindt en hoe hij naar de Tour kijkt. Een opvallende parallel met praten over de katholieke kerk.  Het geloof in iets hogers, in de toekomst van de kerk of iemands ervaringen in het verleden, positief of negatief, zijn bepalend voor de plek die hij inneemt in de discussie. Zou het toeval zijn, dat wielrennen zo’n roomse sport is?

Een interessante verkenning van de wielerwereld dus, de afgelopen weken. Die, in samenwerking met al die collega’s en deskundigen, een waaier aan verhalen heeft opgeleverd waar ik met grote tevredenheid op terugkijk. Even mocht ik ruiken aan de Tour. Aan de lucht van de bergen, de smeerolie en van de vele onbeantwoorde vragen die de wielersport met zich meedraagt. Ook in dat opzicht doet het geloof weinig voor wielrennen onder.

Met een wielerverslaggeving die op zoek is naar nieuwe vormen biedt dat wellicht perspectief voor de toekomst. Was er al eens een journalist, gewapend met Romeins Missaal en rozenkrans, onderweg in het peloton? Bij deze bied ik me aan. Parijs zal nog wel heel ver zijn, maar Mart mag altijd bellen.

zondag 16 juni 2013

Eindexamen



Nieuws is in de eerste plaats actueel, maar voor mij soms ook een reis terug in de tijd. Al die verhalen over de eindexamens bijvoorbeeld. De afgelopen week vond ik mezelf in gedachten meermaals terug in een gymzaal in Hengelo. Er groeide een plant uit de muur. En ik zat schuin achter de Lange Jongen.

Van mijn eindexamenjaar, 11 jaar geleden inmiddels, weet ik bijna alles nog. Dat komt door de grote gebeurtenissen in dat jaar: twee vliegtuigen boorden zich in het World Trade Center in New York, en ruim een halfjaar later werd Pim Fortuyn vermoord. De wereld leek op drift. En mijn eigen kleine wereld was dat ook. Ik bleef maar twijfelen over wat ik moest gaan studeren, en waar. Voorzichtig kwam ik uit de ongemakkelijke maar tegelijk veilige schulp waar ik al jaren in zat, die van het meisje dat nooit om een grap verlegen zat, maar ondertussen dodelijk onzeker was over haar uiterlijk. En voor het eerst werd ik echt verliefd. Op de Lange Jongen.

Die, voordat dat gebeurde, al ruim twee jaar bij me in de klas zat zonder me ooit te zijn opgevallen. Maar in 6VWO werd opeens alles anders. In het licht van het naderende, definitieve afscheid leek de examengroep met de dag hechter te worden. En anarchistischer. Tegen de al maar langere lijst spijbelaars viel door de school niet meer op te straffen. Met een groep eigenwijze feestneuzen die toch nergens naar luisterden had dat ook helemaal geen zin. Het was in dat decor van feestjes, voetbal en dwars door alle lessen heen kletsen dat ik als een blok viel voor de niet aanwezige charmes van de Lange Jongen.

Want die, moet je achteraf vaststellen, was niets meer dan zichzelf: nuchter, op de achtergrond, met hier en daar een gevatte opmerking. Dat-ie mij heel aardig vond was zonneklaar. Voor de rest was ik aangewezen op het hiërogliefen lezen dat de liefde ook nu nog zo vaak is: dat-ie daarnet eerst zijn rechter wenkbrauw optrok en toen zijn linker, zou-ie daar nou wat mee bedoeld hebben? Tijdens ons laatste grote feest voor het examen, ergens in een weiland bij Beckum, bleek van niet. De nachtelijke fietstocht terug naar huis vergleed in een waas van tranen.

En toen moest het examen nog komen. Kennelijk heb ik daar de methode ontwikkeld die mij ook nu nog vertrouwd is als ik iets of iemand zo snel mogelijk wil vergeten: heel hard werken. Maar alle ingestampte onregelmatige Latijnse werkwoorden en economische formules ten spijt, tegen één ding hielp dat niet. Want dankzij de verplichte opstelling van de tafeltjes in de gymzaal zat ik aan het derde of vierde tafeltje van voren. Met rechts voor mij de Lange Jongen.

Toch heeft dat mijn examenresultaten niet beïnvloed, of het zou zelfs ten goede moeten zijn. Regelmatig zat ik daar, moedeloos naar rechts starend en tegelijkertijd kennelijk toch in staat om mijn hoofd bij het examen geschiedenis te houden. Ik slaagde met goede cijfers. En met mijn vertrek naar Groningen verdween de Lange Jongen uit mijn leven. Sinds ik mijn diploma kreeg heb ik hem nauwelijks nog gezien. Sommige problemen lossen zich vanzelf weer op.

En komen pas terug dankzij het nieuws, nu als een bijna nostalgische herinnering. Zelfs als het gaat om die rare gevoelsmix van euforie, spanning en hartenpijn. Misschien omdat het bij nader inzien allemaal zo existentieel niet was. Of omdat er later nog wel zwaardere examens zouden komen, ook als het gaat om lange jongens.

Met de vandaag nog weer groter geworden examenfraude heeft dat allemaal niets te maken. Die is vooral heel dom van de daders, en exteem vervelend voor de slachtoffers ervan. 't Laat wel zien dat nieuws soms tegelijk heel groot en ook heel klein is. En over nu gaat, en over toen. Nog een van de mooie kanten van mijn vak.



woensdag 12 juni 2013

Trein



Je ziet op tv wel eens beelden uit vooral Aziatische landen, waar jongeren zonder problemen op een rijdende trein springen. Nou gaan die treinen, volgepakt met mensen, over het algemeen ook niet zo snel, maar toch, mij lijkt het niks. Wat ook te maken zou kunnen hebben met mijn beperkte atletische vermogens.

Toch ken ik het gevoel wel, vanuit de journalistiek. Soms is het zo druk en gebeurt er zoveel dat ik het gevoel heb dat ik de actualiteit amper bij kan houden. Dat ik op een rijdende trein moet springen. Gisteravond was zo’n avond.

Want toen werd bekend dat de examendiefstal van enkele scholieren uit Rotterdam de grootste is uit de geschiedenis. In totaal 15 examens voor HAVO, VWO en VMBO hebben ze meegenomen uit de kluis waarvan de sleutel kwijt was en daarmee hebben ze zichzelf, maar ook hun mede-eindexamenkandidaten flink in de problemen gebracht. De jonge dieven zitten voorlopig vast, hun schoolgenoten moeten examens overdoen, zo’n 44.000 VMBO’ers krijgen vandaag nog geen eindexamenuitslag en ook scholieren van de HAVO en VWO moeten nog even afwachten of zij morgen wel hún uitslag krijgen. 

Dit hele tapijt aan gebeurtenissen en mogelijke gevolgen rolde net uit toen ik gistermiddag binnenkwam voor mijn avonddienst. De avonddienst is eigenlijk een vreemde: je hebt er al een hele dag opzitten, als je nog aan het werk moet. Een dag die in mijn geval soms ook al in het teken van werk staat, maar lang niet altijd. Gisteren bijvoorbeeld ging het om sporten, boodschappen doen en verder schrijven aan een stageverslag dat maar niet af komt. Als je dan binnenstapt in een nieuwsorkaan is het even flink schakelen.

Maar dat was het ook nog om een andere reden, en dan kom ik toch weer in Duitsland uit. Hoe leuk de redactie van WDR5 ook was, met rijdende treinen had het allemaal weinig te maken. Eerder met een kar met een paard ervoor, in een sukkeltempo onderweg op een mooie zondagmiddag. Zo’n tempo brengt andere verhalen en een andere rush voort. Maar het betekent wel dat je even extra hard moet lopen als er dan opeens, voor het eerst in lange tijd, een ICE vol nieuws voorbij komt denderen.

Die heb ik in ieder geval niet laten ontsporen. Hier vind je een overzicht van wat de verschillende collega’s allemaal gemaakt hebben voor radio en tv gisteravond en vanmorgen. Het zijn hun reportages, maar redacteuren zoals ik zijn daarbij één van de eerste aanspreekpunten. Zo is elke reportage het resultaat van veel, vaak prettige samenwerking tussen meerdere mensen.

Al ben ik inmiddels ruim vier weken terug, ik merk nog steeds aan alles dat ik aan het terugkomen ben om voorlopig niet meer weg te gaan. Weliswaar heb ik niet meer de neiging om in het Duits tegen de caissière van Albert Heijn te praten, maar ik kan nog steeds met enige verwondering constateren dat ik door Utrecht fiets, of over de redactie in Hilversum loop. Daarbij heb je meer aan een trein dan aan een paardenkar. Het lukt steeds beter om er weer op te springen.

woensdag 5 juni 2013

Solingen



Vagelijk zie ik het kaartje nog voor me. Het was wit, met voorop een cryptische tekst: Ik ben woedend. Achterop hadden mijn oma en mijn vader zojuist hun handtekening gezet. Daarna mocht ik. Als meisje van 10 moest ik eerst eens bedenken hoe die handtekening eruit moest zien. Vol trots zette ik hem vervolgens op dat witte kaartje met die rare tekst. Met ons deden in de zomer van 1993 nog 1,2 miljoen Nederlanders dat, daartoe uitgenodigd door de “Breakfast Club”, het toenmalige ochtendprogramma van 3FM. Geadresseerde: bondskanselier Helmut Kohl.  

Die had deze massale Nederlandse belangstelling te danken aan een incident op 29 mei 1993. In Solingen, in Nordhrhein-Westfalen, staken rechts-extremistische jongeren hethuis van een Turkse familie in brand. Vijf mensen kwamen om, veertien anderen raakten gewond. Duitsland reageerde geschokt. Dat het nazi-gedachtengoed nog altijd mensen aansprak was bekend. En dat dat soms tot geweld leidde ook. Maar meestal was dat in de voormalige DDR. En meestal liep het niet zo af. 

Ook Nederland vond er dus wat van. Stuurde massaal boze kaartjes en de Jazzpolitie maakte er een lied bij. Kohl was op zijn zachtst gezegd not amused. Die wist zonder Nederland ook wel dat er in zijn land sprake was van een groot probleem. Uit achteraf niet zulke beste onderzoeken bleek tegelijkertijd dat het Duitslandbeeld van de Nederlander slechter was dan ooit. Vooral Nederlandse jongeren vonden Duitsers arrogant, onaardig en oorlogszuchtig. Deels te danken aan de brand in Solingen.

Die situatie was, voor twee landen met zulke hechte handelsrelaties, op zijn zachtst gezegd niet ideaal. Het Duitslandbeeld van de Nederlanders moest beter, en snel graag, net zoals ook Duitsers moesten leren dat Nederlanders niet elke dag alleen maar met hun vinger stonden te wijzen. Dus werden honderden klassen op uitwisseling gestuurd. En vanaf 1994 ook Nederlandse en Duitse journalisten. Dát is de reden dat ik dat dit jaar ook gedaan heb. En dat uit een brand die er nooit had mogen zijn een heel succesvol project is voortgekomen. 

Want dat het een succes was moge ondertussen duidelijk zijn. Niet alleen voor mij, maar ook voor de Duitse collega’s in Nederland. Daarom heb er ik samen met de Keulse journaliste Caro Ott, in wiens huis ik met veel plezier gewoond heb, over verteld in de Redezeit van ‘ons’ WDR5. Het is het verhaal van twee jonge journalistes die, met de taal als sleutel tot succes, zich volledig hebben ondergedompeld in de cultuur van de buren. En die zo de tijd van hun leven hebben gehad.

Maar het blijft een vreemde gedachte dat daar een brand met dodelijke afloop, een postzak vol opgeheven vingertjes en heel veel wederzijds onbegrip voor nodig waren.