woensdag 12 juni 2013

Trein



Je ziet op tv wel eens beelden uit vooral Aziatische landen, waar jongeren zonder problemen op een rijdende trein springen. Nou gaan die treinen, volgepakt met mensen, over het algemeen ook niet zo snel, maar toch, mij lijkt het niks. Wat ook te maken zou kunnen hebben met mijn beperkte atletische vermogens.

Toch ken ik het gevoel wel, vanuit de journalistiek. Soms is het zo druk en gebeurt er zoveel dat ik het gevoel heb dat ik de actualiteit amper bij kan houden. Dat ik op een rijdende trein moet springen. Gisteravond was zo’n avond.

Want toen werd bekend dat de examendiefstal van enkele scholieren uit Rotterdam de grootste is uit de geschiedenis. In totaal 15 examens voor HAVO, VWO en VMBO hebben ze meegenomen uit de kluis waarvan de sleutel kwijt was en daarmee hebben ze zichzelf, maar ook hun mede-eindexamenkandidaten flink in de problemen gebracht. De jonge dieven zitten voorlopig vast, hun schoolgenoten moeten examens overdoen, zo’n 44.000 VMBO’ers krijgen vandaag nog geen eindexamenuitslag en ook scholieren van de HAVO en VWO moeten nog even afwachten of zij morgen wel hún uitslag krijgen. 

Dit hele tapijt aan gebeurtenissen en mogelijke gevolgen rolde net uit toen ik gistermiddag binnenkwam voor mijn avonddienst. De avonddienst is eigenlijk een vreemde: je hebt er al een hele dag opzitten, als je nog aan het werk moet. Een dag die in mijn geval soms ook al in het teken van werk staat, maar lang niet altijd. Gisteren bijvoorbeeld ging het om sporten, boodschappen doen en verder schrijven aan een stageverslag dat maar niet af komt. Als je dan binnenstapt in een nieuwsorkaan is het even flink schakelen.

Maar dat was het ook nog om een andere reden, en dan kom ik toch weer in Duitsland uit. Hoe leuk de redactie van WDR5 ook was, met rijdende treinen had het allemaal weinig te maken. Eerder met een kar met een paard ervoor, in een sukkeltempo onderweg op een mooie zondagmiddag. Zo’n tempo brengt andere verhalen en een andere rush voort. Maar het betekent wel dat je even extra hard moet lopen als er dan opeens, voor het eerst in lange tijd, een ICE vol nieuws voorbij komt denderen.

Die heb ik in ieder geval niet laten ontsporen. Hier vind je een overzicht van wat de verschillende collega’s allemaal gemaakt hebben voor radio en tv gisteravond en vanmorgen. Het zijn hun reportages, maar redacteuren zoals ik zijn daarbij één van de eerste aanspreekpunten. Zo is elke reportage het resultaat van veel, vaak prettige samenwerking tussen meerdere mensen.

Al ben ik inmiddels ruim vier weken terug, ik merk nog steeds aan alles dat ik aan het terugkomen ben om voorlopig niet meer weg te gaan. Weliswaar heb ik niet meer de neiging om in het Duits tegen de caissière van Albert Heijn te praten, maar ik kan nog steeds met enige verwondering constateren dat ik door Utrecht fiets, of over de redactie in Hilversum loop. Daarbij heb je meer aan een trein dan aan een paardenkar. Het lukt steeds beter om er weer op te springen.

woensdag 5 juni 2013

Solingen



Vagelijk zie ik het kaartje nog voor me. Het was wit, met voorop een cryptische tekst: Ik ben woedend. Achterop hadden mijn oma en mijn vader zojuist hun handtekening gezet. Daarna mocht ik. Als meisje van 10 moest ik eerst eens bedenken hoe die handtekening eruit moest zien. Vol trots zette ik hem vervolgens op dat witte kaartje met die rare tekst. Met ons deden in de zomer van 1993 nog 1,2 miljoen Nederlanders dat, daartoe uitgenodigd door de “Breakfast Club”, het toenmalige ochtendprogramma van 3FM. Geadresseerde: bondskanselier Helmut Kohl.  

Die had deze massale Nederlandse belangstelling te danken aan een incident op 29 mei 1993. In Solingen, in Nordhrhein-Westfalen, staken rechts-extremistische jongeren hethuis van een Turkse familie in brand. Vijf mensen kwamen om, veertien anderen raakten gewond. Duitsland reageerde geschokt. Dat het nazi-gedachtengoed nog altijd mensen aansprak was bekend. En dat dat soms tot geweld leidde ook. Maar meestal was dat in de voormalige DDR. En meestal liep het niet zo af. 

Ook Nederland vond er dus wat van. Stuurde massaal boze kaartjes en de Jazzpolitie maakte er een lied bij. Kohl was op zijn zachtst gezegd not amused. Die wist zonder Nederland ook wel dat er in zijn land sprake was van een groot probleem. Uit achteraf niet zulke beste onderzoeken bleek tegelijkertijd dat het Duitslandbeeld van de Nederlander slechter was dan ooit. Vooral Nederlandse jongeren vonden Duitsers arrogant, onaardig en oorlogszuchtig. Deels te danken aan de brand in Solingen.

Die situatie was, voor twee landen met zulke hechte handelsrelaties, op zijn zachtst gezegd niet ideaal. Het Duitslandbeeld van de Nederlanders moest beter, en snel graag, net zoals ook Duitsers moesten leren dat Nederlanders niet elke dag alleen maar met hun vinger stonden te wijzen. Dus werden honderden klassen op uitwisseling gestuurd. En vanaf 1994 ook Nederlandse en Duitse journalisten. Dát is de reden dat ik dat dit jaar ook gedaan heb. En dat uit een brand die er nooit had mogen zijn een heel succesvol project is voortgekomen. 

Want dat het een succes was moge ondertussen duidelijk zijn. Niet alleen voor mij, maar ook voor de Duitse collega’s in Nederland. Daarom heb er ik samen met de Keulse journaliste Caro Ott, in wiens huis ik met veel plezier gewoond heb, over verteld in de Redezeit van ‘ons’ WDR5. Het is het verhaal van twee jonge journalistes die, met de taal als sleutel tot succes, zich volledig hebben ondergedompeld in de cultuur van de buren. En die zo de tijd van hun leven hebben gehad.

Maar het blijft een vreemde gedachte dat daar een brand met dodelijke afloop, een postzak vol opgeheven vingertjes en heel veel wederzijds onbegrip voor nodig waren.

zondag 26 mei 2013

Net wakker



‘Ik moet nog even iets met de eindredacteur bespreken, want Roland Garros begint  bijna’ zei collega J. en voegde meteen de daad bij het woord. Roland Garros, dacht ik, dat is toch altijd pas eind mei? Ja klopt. Het ís namelijk eind mei.

Welkom terug in mijn eigen leven. Ik kijk al zo’n twee weken rond in Utrecht, en sinds deze week ook weer op de redactie, alsof ik net wakker ben. Het licht prikt in mijn ogen en het is soms net alsof ik even niet helemaal weet waar ik ben. Ik ken het hier wel, zeker, maar het voelt alsof ik hier tijden niet was. 

Dat maakt het leuk en vreemd tegelijk om terug te zijn. Iedereen is er weer, alsof dat altijd al zo was, en toch ook niet. Bij het nieuws van de dag valt het kwartje nog niet onmiddellijk. Toen donderdag het bericht kwam dat vleeshandelaar Willy Selten was opgepakt dacht ik alleen maar: Willy wie? En overal is geluid. Ik ben journalistiek opgevoed met het permanente lawaai van telefoons, gesprekken, overleg en discussie om me heen, en dat bij voorkeur allemaal tegelijk. Ter vergelijking: als in het kamertje dat collega A. en ik deelden in Keulen de telefoon voor de derde keer ging op een dag, verzuchte A. vermoeid: ‘Mensen, wat is er toch aan de hand vandaag?’

Ook Utrecht is anders. Alles staat in bloei. Mijn fiets mist zijn bel en heeft een onverklaarbare slag in het wiel. En iedereen praat weer Nederlands. Haast gedachteloos werkte ik in Keulen op zeker moment de vaste riedel uitspraken over bedrag, wisselgeld, tasje erbij en nog een fijne dag verder af bij de Edeka. Bij Albert Heijn stond ik al een paar keer met mijn mond vol tanden, omdat ik zo snel even niet wist hoe je dat in het Nederlands ook alweer zegt, ‘gleichfalls’. 

Nog zie ik de stad, mijn werk en mijn vrienden met een vreemd soort verwondering. Goh, o ja, dus zo was dat. Een vreemd maar prettig gevoel, iets tussen waken en slapen in. Snel genoeg word ik de komende weken echt weer wakker, en dat moet ook. Maar laat me nog maar heel even sluimeren.

dinsdag 14 mei 2013

Terug



Als ik uit het raam kijk zie ik hoe de buurman zijn hond uitlaat. Zie ik mijn fiets, vastgebonden aan de lantaarnpaal. En zie ik een paar auto’s die veel te duur zijn voor deze niet bepaald rijke buurt. Ik ben weer in Utrecht.

Na Koninginnedag ging mijn fietstocht opeens supersnel. Ik was nog niet achter de microfoon van WDR5 vandaan gekropen, of ik vond mezelf poetsend en pakkend terug in mijn leenhuis, en niet veel later in de auto terug naar Nederland. Waar ik na minder dan 48 uur ook alweer weg was, om tijdens een week Berlijn eerst met alle andere uitwisselaars te evalueren, en vervolgens, voor het eerst sinds lange tijd, bijna al mijn Berlijnse vrienden terug te zien. Wunderbar. 

En nu is het echt klaar. De dikke twee maanden waar ik zeker een keer zo lang naar heb uitgekeken, zitten erop. En wat hebben ze me veel gebracht. Ik weet nu dat ik, zij het een tandje langzamer dan in Hilversum, prima mee kan draaien op een Duitse redactie. Dat Nederlanders spontaner zijn in de omgang, maar Duitsers bij Kaffee en Kuchen meer de tijd voor je nemen. Dat de radio in het land van de Denkers en Dichters anders klinkt dan in het land van de praktische dijkenbouwers, en dat dat allebei zo zijn charmes heeft. En dat ik kan ontspannen. Want naast alle andere 100.000 indrukken was dát misschien nog wel het belangrijkste. Er was tijd en er was ruimte, en alles in Nederland was even heel ver weg.

Maar nu niet meer. En zoals dat hoort na een goede tijd ergens anders, is het ook weer heel fijn om thuis te zijn. Thuis is waar een Dom is, heb ik in Keulen geleerd, en zo is het. Maar dat betekent niet dat ik mijn vertelfiets in de schuur zet. Ik trap nog een tijdje door. Mijn tocht zal anders zijn, zeker, en met minder tijd zijn er misschien minder etappes. Maar fietsen blijf ik. Alleen zo vind je de mooiste verhalen. En dat is waarom ik journalist geworden ben.

donderdag 2 mei 2013

Duitsland van Oranje






‚Zorg ervoor dat je duidelijk weet wat je wilt, als je op zo’n nieuwe redactie aankomt. Bedenk waar behoefte aan zou kunnen zijn, en welke rol jij daarbij kan spelen. Kies jouw thema.’ Deze adviezen kreeg ik, toen ik twee maanden geleden de voorbereidingscursus voor deze uitwisseling volgde. En toen had ik al zo het idee, dat dat thema wel eens het koningshuis zou kunnen worden.

Want ja, dat koningshuis. Dat vinden ze mooi hier. Over die tvshow met tulpen en kaas waar ik als kind op 30 april al eens in terecht kwam, schreef ik al eerder. Maxima in avondjurk heeft nou eenmaal meer glamour dan Joachim Gauck in grijs pak. En ook al kunnen Duitsers indirect hun president kiezen, toch wil nog altijd 20 procent liever een monarchie.

Dus gingen alle remmen los, niet alleen bij Bild en Bunte, maar ook bij de regionale Kölner Stadtanzeiger en het intellectueel tamelijk hoogdravende WDR5, mijn broodheren momenteel. Waarbij de vraag altijd zal blijven wat er eerder was, de kip of het ei. Want vage plannen om wellicht iets met die troonswisseling te doen, als het zover was, waren er al. Maar in mijn zoektocht naar werk heb ik die dan weer flink aangeblazen.

Dat resulteerde bij de Kölner Stadtanzeiger in een complete Oranje-bijlage. Met het profiel over Willem-Alexander, artikelen over de koninklijke polonaise en putdeksel en een nooit geplaatst stuk met uitgaanstips voor Amsterdam, heb ik menig avond mijn vingers stukgetikt. En vervolgens mijn hoofd gebroken. Want een Nederlands artikel een beetje hip vertalen in eigentijds krantenduits, bleek met mijn uitgebreide versie van het middelbare schoolduits nog niet eenvoudig. 



Bij WDR5 hebben we een Nederland-uur gebouwd. Met een live-verslaggever op de Königin Julianaschule in Bonn. Met bijdragen over Koningslied en literatuur. En met mij, tompouce-etend en al, een uur lange mede achter de microfoon. Absoluut het hoogtepunt van mijn tijd hier. En in een moment van heimwee en melancholie nooit meer terug te luisteren, want de WDR is omwille van regelgeving niet bepaald scheutig met het online plaatsen van audio en video.

Gelukkig doet de NOS dat wel. Want die school in Bonn had ik in eerste instantie gevonden voor NOS-collega’s Wouter Meijer en Tim de Wit uit Berlijn. Wouter maakte deze reportage, over een zaal vol Duitse kinderen in oranje aan de hagelslag. De radioreportage van Tim is, tussen alle audio die op 30 april is uitgezonden, zo snel niet terug te vinden. Maar gelukkig geldt dat wel voor dit verhaal van zijn hand.

En daarmee zagen de Nederlandse en Duitse collega’s, ’s avonds aan de Stammtisch in Keulen, dat het goed geweest was zo. Langzaam wordt het tijd voor andere thema’s. En, in mijn geval, tijd om te verhuizen. Over twee dagen om deze tijd ben ik gewoon weer in Utrecht. Met een rugtas vol herinneringen aan een ronduit koninklijke tijd over de grens.

vrijdag 26 april 2013

Derrick


Dat was wat, vroeger. Als dit muziekje klonk zat ik vol spanning op de bank. En dat al vanaf een jaar of 9. Samen met papa Derrick kijken, het hoogtepunt van de week. Want hé, het ging om het vinden van een moordenaar! En soms werd er zelfs geschoten! Jarenlang stond Derrick met afstand bovenaan aan mijn lijst favoriete televisieprogramma’s.

En dat verging niet alleen ons zo, de halve familie was fan. Want bijna nog leuker dan Derrick kijken met mijn vader was Derrick kijken bij mijn oom en tante. Met een man of 10 voor de buis, in doodse stilte. Mijn tante veerde af en toe met een ‘ooh!’ van spanning op uit haar stoel. Eén van mijn nichtjes griezelt nu nóg na als het specifiek over Derrick’s belevenissen op het Münchener platteland gaat. En mijn neven, vier man sterk, vergaapten zich aan de BMW’s waarin Derrick en Harry rondreden. Dankzij hen weet ik wat een BMW 3 Serie is.

Dat er eigenlijk helemaal niets gebeurde, 50 minuten lang, viel ons niet op. Net zomin als we toen door hadden dat de meeste mensen waar Derrick tijdens zijn Ermittlungen mee te maken kreeg, in hoge mate ongelooflijk raar waren. Zoals het ook niet helemaal normaal was dat de heren inspecteurs nimmer zittend achter een computer zijn waargenomen en dat tot diep in de jaren negentig het geratel van typmachines opsteeg als assistent Willy binnenkwam. In die laatste series bovendien, was Derrick meer een onnavolgbare quasi-filosoof dan een keiharde commisaris.

Ook de ontzettende traagheid van Derrick heeft ons nooit gestoord. Eerlijk gezegd viel die mij pas op toen ik een paar jaar geleden voor het eerst de geniale persiflage van Jiskefet zag. Daardoor werd ik echter ook nog in iets anders bevestigd. Namelijk dat ik een groot deel van mijn Duitskennis aan de Oberinspektor te danken heb. Hij spreekt zulke eenvoudige zinnen en herhaalt ze zo vaak, dat dat mijn Duitse taalverwerving enorm ten goede moet zijn gekomen. Het gaat me wat ver om te stellen dat ik zonder Derrick nooit in Duitsland terecht was gekomen, maar hij heeft me wel een eind op weg geholpen.

Derrick, een monument dus. Samen met Helmut Kohl, paus Johannes Paulus en konining Beatrix mensen die er altijd waren, totdat dat niet meer zo was. En kennelijk was-ie niet alleen voor mij een figuur van enige betekenis. Want het bericht van vandaag, namelijk dat Horst Tappert, de acteur achter Stephan Derrick, lid is geweest van de Waffen-SS, ging toch niet helemaal onopgemerkt voorbij. Mijn kamer-collega keek beteuterd toen-ie het las. ‘Heb je ’t gehoord?’, was de eerste vraag bij de redactievergadering. En dat ging niet over de uitzending van vanmorgen.

Bij leven vertelde Tappert niet veel over zijn rol in de oorlog. Als het er al over ging, dan was het verhaal dat hij hospik was geweest, verpleger aan het front. Dat ligt dus iets anders. In een archief is een kaart komen bovendrijven waarop staat dat Tappert soldaat was in het SS-Pantsergrenadierregiment ‘Totenkopf’, een Oostfrontdivisie. Op 22 maart 1943 meldde hij zich in Rusland. Wat hij daar als soldaat zoal gedaan heeft, is onbekend.

Jaren geleden zorgde de toupet van Horst Tappert al voor enige commotie – die bleek hij tijdens de laatste Derrick-series te dragen om te verbergen dat hij eigenlijk al lang kaal was – en nu blijkt hij ook nog bij de Waffen SS gezeten te hebben. De held van weleer valt een beetje van zijn sokkel. Dat komt niet omdat de man een oorlogsverleden heeft: dat hebben in dit land nou eenmaal heel veel oude mannen. De bescheiden schok zit hem in het liegen. Net zoals van de schrijver Günther Grass een paar jaar geleden, kunnen de mensen ook van Horst Tappert niet goed hebben dat hij het niet gewoon ooit gezegd heeft, toen hem er naar gevraagd werd. De rechtvaardige commisaris vertelde zelf kennelijk ook niet altijd het hele verhaal.

Dat doet aan de mooie avonden met de familie voor de buis verder niets af. Aan de woordenschat ook niet. Met grappen als ‘Harry, hol schon mal den Pantzerwagen’ wordt die zelfs weer verrijkt. En ook denk ik met plezier aan alle mooie avonden bij discotheek ‘Derrick’ in Utrecht. Naar aanleiding van Tapperts overlijden, enkele jaren terug, liep het personeel met rouwbanden om. Ik ben benieuwd tot welke uitspattingen deze onthulling ze verleid.


dinsdag 23 april 2013

Komt een vrouw bij de dokter - deel 2


‘Nee, het spijt me, wij kunnen ook niets aan de pijn in uw voet doen. Daarvoor moet u naar de dokter.’ Aldus het voor mij vrolijke begin deze dinsdag. Sinds vorige week heb ik last van een bij vlagen flinke pijn in mijn rechtervoet. En daar kan de Keulse podotherapeut dus niets aan doen.

Het was geenszins mijn bedoeling om hier mijn medische doopceel te lichten. Weliswaar denk ik bij de meeste pijntjes vrijwel onmiddelijk dat ik nu toch echt binnenkort dood ga, maar daar zal ik jullie niet mee lastig vallen. En dat ik in den vreemde nagenoeg altijd last krijg van iets heel raars, daarover heb ik een paar jaar geleden al een boekje open gedaan.

Nee, het bezoek van vanmorgen brengt me eigenlijk op iets heel anders. De Duitse fascinatie voor gezondheid. Misschien is mijn eigen fascinatie de reden dat me de vele apotheken in het straatbeeld, de talloze reclamespotjes op tv en de mededeling ‘daarmee moet u echt naar de dokter’ opvallen. Hoe het ook zij, het is er, en het is meer dan in Nederland. Wat zou dat nou zijn?

Dat met die reclames bijvoorbeeld. Als ik in de vooravond, met mijn Abendbrot op schoot, de tv aanzet, trekt een parade aan zalfjes, pijnstillers en hoestdranken voorbij. Met altijd de onvermijdelijke mededeling er achteraan dat men zich voor risico’s en bijwerkingen bij zijn arts of apotheker moet melden. En de aanbeveling om toch vooral ook het apothekersblad regelmatig te lezen, om lekker op de hoogte te blijven van hooikoorsdruppels, incontinentiemateriaal of drukverbanden.

En dan die arts. Toen ik een paar weken geleden met een dik oog bij de opticien stond werd ik er naar doorverwezen. En vanmorgen met mijn zere voet opnieuw. Dat heeft zeker ook te maken met het feit dat paramedisch personeel, zoals de opticien en de podotherapeut, in Nederland veel meer mag dan in Duitsland. Bovendien wordt hier – nog wel – veel meer vergoed door de zorgverzekeraar. Ergens kuren bijvoorbeeld komt hier eerder door de ballotage dan in Nederland. Maar er wordt ook teveel en te onnodig geopereerd.

Het zal wel iets freudiaans zijn. Dat ik, met mijn hypochondrie, eigenlijk niets liever zou willen dan bij elke zere pink ook een poosje kuren. Of dan toch op zijn minst een kijkoperatie. Zoals het ook wel net zo freudiaans zal zijn dat ik alle goedbedoelde adviezen als eigenwijze Nederlandse, die ook nog steeds niet met een helm op wil fietsen, voorlopig even laat voor wat ze zijn. Als het over drie weken in Berlijn alsnog verkeerd met me dreigt af te lopen zal de weg naar de dokter me ook daar even gretig worden gewezen.