dinsdag 1 november 2016

Onder mijn voeten





Onder mijn voeten gebeurde het op 9 november 1989. Daar sprak Gunther Schabowski die historische woorden, toen hem vanuit de perszaal gevraagd werd wanneer dat vrije reizen vanuit de DDR dan zou ingaan: „Das trittnach meiner Kenntnis … ist das sofort, unverzüglich.“ In de uren die volgden openden de grenzen. De bewoners van Oost-Berlijn konden voor het eerst in alle vrijheid naar het westen van de stad. 

Die zaal is er niet meer. Het Pressezentrum van toen is tegenwoordig het Bundesjustizministerium. De bruine lambrisering en de zware gordijnen zijn ingeruild voor strakke witte muren en marmeren vloeren. Maar de precieze plek is nog altijd bekend. En daar stond ik vandaag. Bijna 27 jaar na die bewuste avond, waarop ik lag te dromen over de taart en de cadeautjes die ik die dag had gekregen voor mijn zesde verjaardag.

zondag 7 augustus 2016

Van een Grote Liefde en een gewoon mens



Opeens zag ik dat hij me tegemoet kwam. Ik zag het aan zijn manier van lopen: licht verend, een hand in de zak, de andere losjes bungelend naast zijn lijf. Hij zag mij ook, en stak aarzelend zijn hand op. Even later omhelsde ik hem, mijn Grote Berlijnse Liefde.

22 was ik, en al bijna een halfjaar als student onderweg in Berlijn. Alle Erasmusliefdes die me in het vooruitzicht waren gesteld had ik gemist: misschien waren ze er gewoon niet, misschien stond ik er niet voor open. Tot ik met mijn orkest voor een repetitieweekend neerstreek bij een meer am Arsch der Welt. ’s Avonds plofte een hoornist naast me neer, gaf me een biertje en praatte honderduit. Even later pakte hij zijn gitaar en kreeg het halve orkest aan het zingen. Wat een leuke jongen, dacht ik, en wat jammer dat ik hem nu pas leer kennen. Zonder dat er ook maar iets gebeurd was nam ik een week later alweer afscheid van hem. Mijn tijd in Berlijn zat erop, N. liet ik met spijt in het hart achter.

Tot hij een paar maanden later reageerde op mijn mailtje. Ik ging opnieuw naar Berlijn en zocht woonruimte. Misschien dat de spaarzame bekenden die ik had overgehouden aan mijn Erasmusavontuur iets wisten. Moet ik het N. wel vragen, dacht ik nog, straks kom ik bij hem in huis terecht. Die gedachte schoof ik meteen als wel erg toevallig terzijde en ik drukte op de verzendknop. Een paar uur later ontving ik zijn foto’s van de kamer die per 1 januari beschikbaar was.

Wat volgde was een halfjaar met de hoogste toppen en diepste dalen die ik tot dat moment had gekend. Het leven ging vanzelf als ik met hem en zijn vrienden onderweg was in de Berliner Szene, als we bier dronken na een orkestrepetitie of een katerige zaterdag rondhingen in de keuken. Tegelijk worstelde ik met de engel als ik me realiseerde wat ik voor N. voelde, hoe groot, onbeheersbaar  en angstaanjagend dat was en dat ik daar absoluut geen uiting aan durfde te geven.

Uiteindelijk was het al herfst, was ik alweer terug verhuisd naar Nederland en slechts op bezoek in Berlijn toen alles wat zich tussen ons had opgebouwd toch nog tot uiting kwam. We zoenden op de roltrap en de Yorckbrücken, en vreeën zijn bed doormidden zo vaak als het maar kon. Na nog een laatste weekend in Hamburg, dat qua seks en emoties precies zo rauw was als die havenstad zelf, was het klaar. N. wilde niet verder. Het verdriet waarmee ik thuiskwam bleef nog maandenlang pikzwart.

En die jongen zag ik dus weer, vorige week vrijdag in Berlijn. Niet voor het eerst: ondanks die bitterzoete episode in de herfst van 2007 is het ons gelukt om de vriendschap te behouden. Per app, mail en soms in het echt kruisen onze paden af en toe. En dat is goed zo.

Toch zag ik vorige week voor het eerst in al die jaren iets nieuws. Namelijk hoe onmenselijk groot N. voor mij geworden was in die maanden in Berlijn. Hoe zwaar zijn oordeel woog, en dat als gevolg daarvan ik nog altijd geen witte gympen draag. Hoezeer alle aandacht niet gewoon leuk en lief was, maar een bevestiging van mijn bestaan. En dus ook hoe hard het erin gehakt heeft dat wij niet samen verder gingen. Dat hij dat niet wilde was niets minder dan een slagersmes in de hand van die innerlijke stem die mij zo vaak vertelt dat ik niet goed genoeg ben, en dat ik het uiteindelijk allemaal alleen moet doen in het leven.

Ik denk dat ik de afgelopen jaren, met een zere rug en zware revalidatie van lichaam en geest, nodig heb gehad om te snappen dat alles wat ik in N. heb gelezen, niet is wat hij heeft bedoeld. Dat hij mij leuk vond ging niet over mijn bestaansrecht. Hij sprak nooit een banvloek over witte gympen uit. En bovenal heeft hij mij niet ontkent in wie ik was, maar is mij juist altijd blijven zien zoals ik ben. Anders hadden we tien jaar later niet samen aan een smakeloze, vegetarische lunch gezeten op een zomerse vrijdagmiddag in 2016.

N. zal altijd mijn Grote Liefde blijven: nog nooit was ik zo verliefd, nog nooit zette een liefde zoveel in beweging en nog nooit was ik in de liefde uiteindelijk zo de weg kwijt. Daar is tot nu toe niemand overheen gekomen en eigenlijk hoop ik dat dat zo blijft. Dan wordt een toekomstige liefde misschien wat ik N. vorige week zag worden: een gewoon mens. Die liefde geeft, en hopelijk een heleboel. Maar die niet verantwoordelijk is voor het antwoord op de vraag of ik mag zijn wie ik ben. Want dat antwoord kan uiteindelijk alleen ik mezelf geven.

maandag 4 januari 2016

Gehoord: Treur Niet (Ode aan het leven) - Diggy Dex ft. JW Roy



Mijn nieuwe jaar begon uitgesproken vroeg. Om 07.45 fietste ik al door de donkere straten van Arnhem, op weg naar het station. Hier en daar zwalkten wat laatste feestgangers me tegemoet. Verder was het donker en stil.

Onderweg begon het te schemeren buiten. Op Utrecht Centraal wachtte ik met koffie op de aansluiting naar Hilversum. En op mijn radio klonk ‘Treur niet – Ode aan het leven’ van Diggy Dex en JW Roy. Ik kende het nog niet, en het raakte me vol in het gezicht. 

Want als dit lied ergens níet over gaat, is het wel de angst en het verdriet die horen bij het definitieve afscheid dat we helaas allemaal veel te vaak van mensen moeten nemen. Nee, ik hoorde dankbaarheid, liefde en hoop. Alles is gezegd, meegemaakt en beleefd. Er waren mensen om van te houden, en die wisten dat van elkaar. En misschien is er een ‘ergens’, en dat is nóg een reden om niet te treuren, maar om te proosten. Wie zich zo mag voelen als hij eenmaal op het punt staat de drempel over te gaan, heeft een rijk leven gehad. 

Daar op dat station was ik bepaald niet bezig met de dood. Ik was bezig met wakker worden, en constateerde slechts dat dat na de tweede korte nacht op rij geen eenvoudige klus was. En opeens klonk deze verrassing in mijn oren. Vulde de hal van Utrecht Centraal zich met de eerste zonnestralen. Was de ode aan het leven vanzelf begonnen. 


woensdag 25 november 2015

Antonín Dvořák – Viool Concert in A mineur, opus 53 (1879 – 1882)



“Wil je alsjeblieft een vioolconcert voor me schrijven? Echt een origineel stuk, vol melodieën en geschreven voor goede violisten? Laat alsjeblieft van je horen!”

Wat een hartstochtelijke vraag ligt daar op een dag op het bureau van Antonín Dvořák, in de winter van 1879. Hij komt van een uitgever, Fritz Simrock. Zijn familie geeft al sinds het einde van de achttiende eeuw belangrijke klassieke werken uit. En daar mag natuurlijk altijd een nieuw commercieel succes bij.

Want Simrock weet heel goed wie hij bedoelt met de ‘goede violisten’ waar hij in zijn brief naar verwijst. Hij doelt op de Hongaar Joseph Joachim, een sterviolist van het formaat Janine Jansen. Hij is de man die het Vioolconcert van Brahms bij de première speelt. Het lijkt Simrock een uitstekend artistiek en commercieel idee als Dvořák en Joseph Joachim met elkaar in contact komen.

Dus dat gebeurt. De heren ontmoeten elkaar in de zomer van 1879 in Berlijn en in het najaar stuurt Dvořák zijn eerste versie van het concert naar Joachim. Of hij alsjeblieft zijn oordeel wil geven en suggesties wil doen voor verbetering. Dat doet Joachim: hij stuurt Dvořák een imposante lijst passages die volgens hem helemaal anders moeten. 

Dvořák gaat ermee aan de slag en in het voorjaar van 1880 is zijn tweede versie klaar. Aan Simrock schrijft hij daarover: “Ik heb het hele concert herzien, er is niet één maat die ik hetzelfde heb gelaten.” Vol goede moed verstuurt Dvořák  het concert opnieuw naar Joseph Joachim, benieuwd naar zijn reactie. 

Die reactie laat twee jaar op zich wachten, tot de zomer van 1882. En echt complimenteus is-ie niet. Want Joachim mist een aantal cadensen, waarin hij kan laten zien wat hij allemaal kan met zijn viool. Maar ja, wat wil je ook eigenlijk, schrijft Joachim in zijn vileine commentaar. Want je kunt aan het stuk natuurlijk wel merken dat Dvořák zelf ook viool speelt. Maar het is duidelijk ook alweer een tijdje geleden dat-ie dat voor het laatst heeft gedaan. Auw.

Uiteindelijk is het de Tsjechische violist František Ondříček, een jeugdvriend van Dvořák, die het  Vioolconcert speelt tijdens de première op 14 oktober 1882 in Praag. Nooit is precies duidelijk geworden waarom Joachim daar niet stond, en het stuk zijn hele verdere carrière zelfs nooit heeft gespeeld. Er wordt wel gesuggereerd dat hij het stuk te vrij vond en daarom uiteindelijk voor de eer bedankte. Maar misschien was het ook Dvořák  zelf wel, die er na die moeizame samenwerking en die zure commentaren gewoon geen zin meer in had. Wie weet.



Het vioolconcert van Dvorak, uitgevoerd door Arabella Steinbacher, begeleid door het Braziliaans symfonieorkest 


Deze tekst verscheen eerder in het programmaboekje van Kamerorkest Pulcinella uit Utrecht