Daar zat ik dan. In mijn naar Groningse maatstaven
reusachtige kamer, zonder internet, in een huis waarvan ik elk geluid nog moest
leren kennen. Mijn vader was net weggereden. Buiten begon het te sneeuwen,
steeds harder. En ik kende helemaal niemand. Welkom in Berlijn, maart 2006.
Het avontuur waar ik maanden naartoe geleefd had leek opeens
zo leuk niet meer. De sneeuw viel kniehoog en maakte dat ik nauwelijks de deur
uit kon. In Groningen zat de jongen op wie ik, tegen alle waarschuwingen in,
toch verliefd geworden was. En Berlijn leek opeens onmetelijk groot en eenzaam.
Tot ik haar ontmoette.
Op een vrijdagochtend, nog steeds in die sneeuw, bij de
inschrijving voor de taalcursus. Ze kwam ook uit Nederland, bleek in mijn buurt
te wonen en als ze lachte, deed ze dat met haar hele gezicht. De volgende dag
kwam ze een broodje eten en deden we de snowboots aan, klaar voor de verkenning
van wat het komend halfjaar ons nieuwe thuis zou zijn.
Het was het begin van een halfjaar samen op Erasmus door
Berlijn. We onmoetten talloze leuke mensen uit de hele wereld. Vierden de
verjaardag van de koningin op de ambassade. Gingen naar Dresden, waar ze zelfs
in trein terug de naam van het stadspaleis nog niet kon uitspreken, en daar dan
heel hard om lachte. Vierden het Sommermärchen van het WK Voetbal mee. En zaten
tussendoor regelmatig bij elkaar in die reusachtige Berlijnse kamers, of op dito
balkons, om gewoon maar wat te kletsen.
Eenmaal terug in Nederland liep de vriendschap nog een
aantal jaren door. We zochten elkaar op in onze nieuwe woonplekken, keken mee
bij de grote stappen die we zetten. Tot het leven ertussen kwam, met zijn
agenda en gebeurtenissen die vriendschappen over grotere afstanden soms lastig
maken. De laatste jaren was de vriendschap in slaap. Niet kapot, niet
gebrouilleerd, hij lag daar gewoon te wachten tot hij ooit weer wakker zou
worden.
Maar dat moment zal niet meer komen. Sinds afgelopen zomer
is ze er niet meer, weet ik sinds deze week. Net iets ouder dan ik. Gewoon weg.
Voor altijd.
‘Berlijn, waar je vrienden had. Unter den Linden zat. Berlijn, dat was de mooiste stad.’ Woorden van Boudewijn de Groot. Zonder haar was Berlijn niet half zo mooi geweest.