Natuurlijk overviel de aanblik me. Altijd als ik zijn auto
zie, is het alsof er een dinosaurus voor me staat. Maar voor het eerst kreeg ik
geen klamme handen. Geen spontante hartkloppingen. En wist ik: het is tijd om
iets te doen.
Ruim een jaar geleden kwam hij in mijn leven. De liefste
jongen sinds tijden. De Technicus. We spraken elkaar. We zagen elkaar. En toen,
na een paar weken, niet meer. We waren allebei van de radio. Maar de verbinding
hield het niet.
De tijd verstreek. Ik lag op bed. Ik kwam weer in beweging. En
tijdens mijn wandelingen zag ik hem soms. In de stromende regen. Of in een
schaduw achter glas, waarvan ik me pas later realiseerde dat hij het geweest
moest zijn. Een diep gevoel van spijt wandelde met me mee.
En verlamde me soms letterlijk van angst. Want er waren ook
momenten dat onze wegen elkaar veel directer kruisten. Vroeg in de morgen of
laat in de avond, bij de wisseling van de wacht. Momenten waarop ik in
gedachten hard wegliep. Momenten waarop ik geen andere keuze had.
Tot gistermorgen. Zijn auto werd geen dinosaurus. En mijn
hart zat niet in mijn keel. Ik zag hem de laatste sporen van de nacht opruimen
en liep gewoon op hem af. Wist dat er niks verkeerd kon gaan. En kreeg gelijk.
Want wat volgde was een doodgewoon gesprekje tussen twee
mensen, verkreukeld door een gebrek aan slaap. Over hoe de nacht was geweest.
En de dag worden zou. Achter de deur die ik niet had durven openen zat geen
monster. En de angst die er wél gezeten had, was weg.
Het was 06.00 in de morgen.
Zelden begon een dag zo mooi.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten